naris van Sluis, welk ambt hij tot Nov. 1710 waarnam. Begin 1711 vestigde hij zich te Tholen en werd aldaar 15 Oct. 1712 tot raad benoemd. De stad Tholen benoemde hem voorts op 28 Nov. 1715 tot Gecommitteerde Raad bij de E.M.H.H. Staten van Zeeland en op 16 Dec. d.a.v. tot Raadt er Admiraliteit. Ten gevolge dezer benoemingen vestigde hij zich in Mei 1716 te Middelburg, waar hij tot zijn dood heeft gewoond.
Hij is de schrijver van: Het leven van Willem I, Prins van Nassau, Stadhouder en Capitein-Generaal van Holland, Zeeland, Utrecht en Vriesland (Middelburg 1730; 2e dr. Leyden en Middelburg 1732, 3 dln. 8o) en Verhandeling over de vrijheid in den Burgerstaat (Amst. 1737, 8o.). Beide werken zijn na zijn dood zonder vermelding van zijn naam in het licht gegeven; Groen van Prinsterer zegt er van (Arch. de la M. d'O. 2e éd. I, 43) ‘dat de Beaufort niet zonder verdienste de oorzaken der gebeurtenissen naspoort, maar dat hij zijne afkomst te zeer verraadt, door de feiten dikwijls ten behoeve der Aristocratische partij te verdraayen’.
Naar aanleiding van genoemde Verhandeling gaven E.S. van Burmania en van Itsma in 1737 hunne Jagt- en Schuitepraatjes in het licht, waarin zij van hun standpunt als oranjemannen de denkbeelden van de Beaufort (voorstander der stadhouderlooze regeering, staatsgezinde) vurig bestreden. Daar de Beaufort overleden was, nam een ander den handschoen op en gaf als repliek in 1738 (Amsterdam, Arendt van Huissteen en Steve van Esveldt, uitg.) een werkje uit, getiteld: Vrijmoedige Bedenkingen over de vrijheid strekkende tot een vervolg van de vrijheid in den Burgerstaat. Hiertegen gaven de eerstgenoemden weder een schuitpraatje in het licht, dat opnieuw werd weerlegd door den kampioen van de Beaufort in een Aanhangsel van de Vrijmoedige Bedenkingen over de vrijheid enz. dienende tot antwoord van het Jagtpraatje, alsmede eene beantwoording van de Verhandeling van Landerijen (Amst. 1739). Al deze werken verschenen in druk, zonder naam van de schrijvers. In een artikel (opgenomen in onderstaande Nieuwe Bijdragen) getiteld: Een vergeten boekje, komt de schrijver W.H. de Beaufort, tot de slotsom, dat de schrijver, die het voor L.F. de Beaufort opnam met vrij groote zekerheid kan worden aangewezen, als zijnde Cornelis van Bijnkershoek (I, kol. 533).
Eene Deductie over het recht der Staten van Zeeland op de Hoofdplaat, van de hand van L.F. de Beaufort bevat oudheidkundige mededeelingen.
In 1714 werd zijn beeltenis vervaardigd door Is. Paling; dit portret berust bij den heer J.H. Croockewit te Wijk bij Duurstede. Een tweede, door een onbekend kunstenaar geschilderd portret berust bij jhr. de Beaufort, huize Leeuwenburg (Driebergen).
Beaufort is driemaal gehuwd, 1o, te Middelburg, 19 April 1703 met Cornelia v. Vrijberghe (1677-1709); 2o. te Hengstdijk 11 Juni 1710 met Maria de Beaufort (1687-1723) en 3o. te Middelburg 20 Aug. 1725 met Jacoba Plasschaert (1660-1726). Uit het eerste huwelijk had hij drie, uit het tweede twee kinderen.
Zie: Autobiographie, gedrukt bij Scheltema, Oud en Nieuw 1844 en in Zelandia Illustrata II, 370; D.G.v. Epen, Adelsarchief 1902, 218, 219; Frederiks en v.d. Branden, Biogr. Wdb. Ned. Lett.; de Wind, Bibl. van Ned. Geschiedschr. Aanh. 13; Vaderl. Letteroef. 1844, recens. p. 502; Alg. Konst en Letterb. 1845, I, 50; Blok, Gesch. Ned. Volk2 III reg.; Nieuwe Bijdr. voor Rechtsgel. en Wetgeving XX (1870), 201-213.
Regt