[Baudius, Dominicus]
BAUDIUS (Dominicus), Dominique le Bauldier, geb. te Rijssel 8 April 1561, overl. te Leiden 22 Aug. 1613. Met zijn vader week hij voor Alva's tyrannie uit naar Aken, waar de eerste in 1576 stierf. Den 22en April 1578 werd hij te Leiden als student in de theologie ingeschreven; daarna studeerde hij te Gent en te Genève, hier onder leiding van Beza; hij werd daar proponent. In 1583 was hij te Gent terug, waar hij onder Danaeus studeerde. Blijkbaar voldeed de studie der godgeleerdheid hem steeds minder; hij werd althans den 7en Sept. 1583 opnieuw te Leiden, maar nu als jurist ingeschreven; in Leiden is hij ook gepromoveerd. In 1585 vergezelde hij het buitengewone gezantschap naar Engeland; daar bleef hij eenigen tijd, waar hij de vriendschap o.a. van Sidney genoot. In 1587 werd hij ingeschreven als advocaat bij het hof van Holland. Maar reeds in hetzelfde jaar begaf hij zich naar Frankrijk; in 1592 werd hij als advocaat bij het gerechtshof te Parijs ingeschreven. Toen zijn wensch om tot resident der Staten-Generaal te Parijs te worden benoemd, niet in vervulling was gegaan, nam hij het aanbod aan om Harley als secretaris van legatie naar Londen in 1602 te volgen. Tijdens zijn verblijf te Londen werd hij in 1603 benoemd tot buitengewoon hoogleeraar in de welsprekendheid te Leiden. In 1608 werd hem ook het onderwijs in de geschiedenis en de rechten opgedragen. In 1611 werd hij gewoon hoogleeraar; een gehoopte benoeming tot historieschrijver van Holland ontging hem. Wegens zijn losse zeden gaf hij rechtmatige ergernis, zoodat hij zelfs door Curatoren met schorsing werd gedreigd. Hij was tweemaal gehuwd.
Baudius was een uitnemend latijnsch dichter. Behalve verschillende gedichten afzonderlijk gaf hij uit Poëmata varia (Leiden 1607, 8o; 2e dr. Amsterdam 1640, 12o). Na zijn dood werden zijn Epistolarum centuriae duae uitgegeven, waarin zeer belangrijke brieven van en aan hem, aan en van de bekendste geleerden van dien tijd voorkomen en die herhaaldelijk zijn herdrukt (Leiden 1615, 8o; t.a. p. 1620, 8o; t.a. p. 1636, 8o; Amsterdam 1639, 12o; t.a. p. 1642, 12o; t.a. p. 1647, 12o; Leiden 1650, 8o; Amsterdam 1654, 8o; t.a. p. 1660, 8o; t.a. p. 1662, 8o). In de latere drukken is ook opgenomen zijn Commentariolus de foenore (Leiden 1615, 8o). Van welk een beteekenis zijn werk werd geacht, blijkt behalve daaruit, uit meerdere uitgaven van zijn werken na zijn dood: Orationes aliquot a morte Baudii simul editae (Leiden 1619); Ad studiosos Leidenses ob caedem commilitonis tumultuantes (door Rutgersius uitgegeven); Amores (Leiden 1638, door Scriverius uitgegeven).
Baudius voornaamste historiewerk was zijn Libri tres de induciis belli Belgici (Leiden 1613, 4o; 2e dr. Leiden 1617, 8o; 3e dr. Leiden 1629, 12o), waarin hij op grond van ernstig onderzoek de geschiedenis van de sluiting van het bestand heeft beschreven. Het is vertaald door P. Jacobi als Van 't Bestant des Nederlantschen oorlogs, drie boeken (Amsterdam 1616, 4o), waarin de portretten der onderhandelaars zijn opgenomen.
Er bestaan gegraveerde portretten van Baudius door Jac. Matham, door een onbekend kun-