IV afstand van het bisdom Lisieux. Daarop werd hij VI kal. Jun. (27 Mei) 1474 tot aartsbisschop van Caesarea verheven. Met dezen titel vestigde hij zijn verblijf te Utrecht. Wel poogde de zoon van Lodewijk, Karel VIII, hem te bewegen naar Frankrijk weder te keeren, 1483, maar hij bleef te Utrecht, waar hij zich met de studie en het schrijven zijner werken bezig hield en ook als wijbisschop optrad van zijn vriend, bisschop David van Bourgondië. Tijdens zijn verblijf te Leuven 1472, gaf hij aan de universiteit lessen in de rechten. Met zijn vriend den professor in de rechten, Robertus de Lacu, later deken van Sint Marie in Utrecht, bezocht hij het klooster Bethlehem. Hij overleed te Utrecht en werd in het midden van het koor der Sint-Janskerk begraven, onder een grafsteen, waarvan de beeldstormers de koperen versierselen hebben afgerukt. Zijn grafschrift wordt vermeld door de Gall. Christ. en Fasti. Bij testament schonk hij aan de Sint-Janskerk veel misgewaad en kostelijke kerksieraden, een beeld van O.L. Vrouw met edelsteenen versierd enz. (Archief aartsb. Utrecht XXVI. 276 v.). Zijn broeder Nicolaas, die zich eveneens te Utrecht gevestigd had, overleed aldaar Juni 1495. Door paus Sixtus V werd den aartsbisschop met den bisschop van Munster gelast een onderzoek in te stellen naar het interdict, door bisschop David over zijne bisschopsstad uitgesproken (Batavia Sacra II, 511; S. Muller, Regesten no. 958). Thomas Basin was in 1453 belast geweest met een herziening van het proces van Jeanne d'Arc, de Maagd van Orleans, en met het herstel van hare eer. Hij schreef op verzoek des konings, een Mémoire justificatif der heilige, dat Jules Quicherat uitgaf in het 3e deel van zijn Procès de condamnation et de
réhabilitation de Jeanne d' Arc, publié pour la première fois, suivi de tous les documents historiques, qu'on a pu réunir (Paris 1841-49) 5 vol. Dezelfde gaf ook uit te Parijs 1855-59, in vier deelen: Histoire des règnes de Charles VII et Louis XI par Thomas Basin, évèque de Lisieux, jusqu'ici attribuée à Amelgard, rendue à son véritable auteur et publiée pour la première fois avec les autres ouvrages historiques du même écrivain par J. Quicherat.
Th. Basin schreef nog een Apologia om zich te rechtvaardigen tegen de aantijgingen en beschuldigingen des Konings, die 1475 te Trier gedrukt werd (Gallia Christ.). Nog schreef hij 1488 Breviloquium peregrinationis et mansionum quas in deserto hujus seculi nequam usque ad 40 dies, etc. en een traktaat tegen den beroemden Paulus van Middelburg bisschop van Fossombrone (zie III, kol. 860) met den titel: Censura Cartusiani Ruremundensis. A. Matthaeus, Veteris aevi analecta (ed. 2, Hag. Com. 1738) 505-587 gaf van den bisschop uit: Ex Thomae Basini archiep. Caesariensis historia gallica excerptum continens res gestas in Hollandia et dioecesi Ultraj. Anno 1481 et duobus seqq. Al zijne werken eerst in bezit van zijne familie, dan van den geleerden Steph Baluzius, kwamen daarna in de Bibliothèque Nationale te Parijs (Dr. A. Hulshof, Verslag van een onderzoek te Parijs naar handschriften en bescheiden van Nederland (1912) 1-112, h.s. van Th.B.).
Zie: Batavia Sacra I, 230; Brom, Archivalia in Italie No. 1704, 05, 09, 2011; Gallia Christiana XI, 795-98; Valerius Andreas, Fasti Academici (Lov. 1650) 165-166; Biochet, Thomas Basin et sa famille documents divers in Bull. comm. antiq. Seine Infer. (1886) VII, 79-82; Cochet, Caudebec, portrait de Th. Basin in Proces-verb. comm. antiq. Seine