[Baer, Sebastianus]
BAER (Sebastianus) of Baerts, geb., te Delft in de eerste helft der 16e eeuw, overl. te Antwerpen als plebaan en kanunnik van O.L. Vr. kerk 2 Febr. 1576 of 77. Hij had gestudeerd aan eene universiteit, waarschijnlijk te Leuven, en den graad van bachelier in de theologie behaald. In 1560 was hij reeds pastoor te Antwerpen en werd hem de parochie Dreischor in het bisdom Haarlem gepresenteerd, welke hij geweigerd heeft, want 1563 was hij nog in dienst te Antwerpen als subplebaan en verkreeg hij een beneficie aldaar; 1565 werd hij plebaan, opperprochiaan en kanunnik. Hij moest het volgend jaar aanzien, hoe de kunstwerken zijner schoone kathedraal op de schandelijkste wijze vernield en geroofd werden door de beeldstormers. Plebaan Baer was een echte herder, die nooit zijn schapen verliet, tevens een begaafd redenaar, zooals blijkt uit de toespraak, die hij 1 Sept. 1566 hield bij de opening der kathedraal en door den lof, dien zijn tijdgenooten hem hierom toezwaaien. 1 Sept. 1568 begon hij een reeks conferentiën ‘openbaerlijck in die liberye’ van O.L.V. kerk, die veel toehoorders lokten en veel goed deden. 1570 gaf Baer een goedkeuring aan een der werken van den rector der haarlemsche school, den katholiek gebleven dichter Corn. Schonaeus, eveneens oud-student van Leuven. Het was het werk Nehemias, De instauratione Hierosolymae, comoedia sacra (Antv. Ex. off. Christoph. Plantini 1570). Na de goedkeuring van den vicarius van Haarlem teekent hij zijne verklaring: ‘Sebastianus Baer, Delphius insignis Coll. Eccl. S.M. Hantverpien. Plebanus et Canonicus’. Baer was een weldoener der Bernardijnen van Potklooster te Antwerpen; zij teekenen zijn overlijden aan in hun necrologium op 2 Febr. en prijzen hem als ‘homo sane magnae eruditionis ac praeclarus praeco verbi Dei erga populum’.
Zie: Bijdragen Hertogd. Brabant VI (1907), 549; Bijdragen Bisdom Haarlem II, 190, IX 438; Diercxsens, Antverpia nascens et crescens IV, 335, V, 92.
Fruytier