[Alsace de boussu, Francisca Jacoba d']
ALSACE DE BOUSSU (Francisca Jacoba d'), abdis der Bernardijnerabdijen Munster te Roermond en ter Kameren bij Brussel, geb. 1609, overleed 18 Febr. 1683 in ter Kameren of La Cambre. Zij behoorde tot de adellijke familie d'Alsace de Boussu of de Hennin, doch komt niet voor op de geslachtslijsten bij Herckenrode, Nobiliaire des Pays-Bas I, 908. Zij was de oud-tante van Alsace de Boussu, den kardinaal van Mechelen.
Haar vader was Maximiliaan de Hennin, graaf van Boussu, ridder van het Gulden Vlies, haar moeder Alexandrina de Gavre. Haar grootouders van moederszijde, Francisca de Renty en Jan Carolus de Gavre, graaf van Tresix, overleden eerst toen zij reeds abdis was te Roermond. Op zeer jeugdigen leeftijd was Francisca in de abdij ter Kameren getreden en legde daar 1626 hare kloostergeloften af. Een groot gedeelte van haar leven ging voorbij tusschen de stille muren van haar klooster, toen zij benoemd werd tot abdis te Roermond.
In de Munsterabdij aldaar was na den dood der abdis A.H. de Poll, overl. 2 Nov. 1654, opnieuw tweedracht ontstaan en waren de oude misbruiken door de adellijke nonnen en hare families weder ingevoerd. Den abt van St. Bernard, Judocus Gillis, vicaris-generaal der Cisterciënserorde in de Nederlanden werd door het Hof te Brussel bevolen een einde te maken aan het wereldsch leven en het krakeel der nonnen. Hij slaagde er in de nonnen tot gehoorzaamheid te brengen. Bekend met den goeden geest, die in ter Kameren heerschte, bewerkte hij, dat Francisca d'Alsace de Boussu, wier begaafdheid boven allen uitmuntte, tot abdis benoemd werd van het Munsterklooster. De nieuwe abdis begon moedig de zware taak, en den strijd tegen de aanmatiging van den adelop dezelfde wijze als vroeger de abdis Susanna Pardo, 1627-42 (V kol. 446). Behalve de nonnen uit ter Kameren, die haar vergezelden, nam zij eenige niet adellijke nonnen aan, omdat zich geen geschikte postulanten van adel aanboden. Zij ondervond veel tegenstand van de Staten van Spaansch-Gelder, wat haar het bestuur der abdij, die diep in schulden stak, niet verlichtte. Haar bestuur was een tijdperk van groote ongelukken; 18 Aug. 1663 leed de abdij groote schade door een doorbraak van de Roer. Bij den brand der stad Roermond, 31 Mei 1665, werd een groot gedeelte der gebouwen verwoest; de ramp was voor de abdij zoo groot, dat zij die nooit meer geheel te boven kwam. Sinds 1662 was de abdis in moeilijkheden gewikkeld met den bisschop van Roermond over de begeving der pastorijen van de abdij. Voor de abdis was het een uitkomst, dat zij na den dood van de abdis van ter Kameren Maria Rovelli, overl. 15 Mrt. 1668, tot hare opvolgster werd gekozen. Zij verliet Roermond en bestuurde la Cambre 13 jaar, tot haren dood. In de Kapellekerk te Brussel bewaart men nog een schoone relikwiekast van den H. Bonifacius van Brussel, afkomstig van ter Kameren, prijkend met hare wapens; wellicht
heeft zij die laten vervaardigen. De data in de lijst der abdissen van Roermond Limburgs jaarboek XXII, 71-83 zijn niet juist.
Zie: Gallia Christ. V, 73, 390; Sanderus, Chorographia sacra Brab. (2 ed.) I, 503, 563;