[Alcmaer, Henric van]
ALCMAER (Henric van), naar luid der eerste voorrede van den nedersassischen Reinke Vos (Lubeck 1498) ‘scholemester und tuchtlerer des .... hertogen van Lotryngen’, die dat werk rechtstreeks uit het Fransch in ‘dudesche sprake’ overgezet, in vier boeken verdeeld en van eene korte uitlegging bij elk hoofdstuk voorzien zou hebben, is op grond dezer gegevens langen tijd door Gottsched e.a., ook door Jac. Scheltema voor den bewerker van het genoemde nederduitsche werk gehouden; totdat J. Grimm, op grond der onwaarschijnlijkheid eener nedersassische bewerking door een Hollander (van een werk bovendien, dat kennelijk niet rechtstreeks uit het Fransch, maar uit het Nederlandsch vertaald was), de gissing opperde, dat de aangehaalde woorden letterlijk uit de voorrede van het nederlandsche origineel vertaald zouden zijn en betrekking hebben op den vervaardiger daarvan, die derhalve waarschijnlijk op het eind der 15de eeuw het veertiendeeeuwsche nederlandsche gedicht (Reinaert II) eenigszins bewerkt of althans in boeken en hoofdstukken verdeeld en van eene korte glosse voorzien zou hebben. Deze gissing vond later krachtigen steun in de vondst en uitgave der brokstukken van een druk (door Gheraert Leeu, Antw. c. 1487) van den onveranderden tekst van Reinaert II, inderdaad in boeken en hoofdstukken verdeeld, met opschriften boven en eene korte glosse bij elk hoofdstuk; in welke bewerking men zeker wel H.v.A.'s werk en den grondslag der nedersassische vertaling mag herkennen.
Over dezen H.v.A. is verder niets bekend; tenzij men hem mocht vereenzelvigen met een Mr. Henric van Alcmaer, sedert 1467 te Utrecht als advocaat voorkomende, later lid van het door bisschop David van Bourgondië opgerichte hof van appel (‘dat recht van der scive’), als zoodanig in 1477 uit de stad verbannen, doch in 1481 daar weer toegelaten; waartegen echter gewichtige bezwaren bestaan. Even zwaar wegen die tegen de vereenzelviging van den bewerker van den Reinaert met een (derden) H.v.A., broeder en een tijdlang rector (?) van het ‘domus clericorum’ te Zwolle in 1457-78.
Zie: J. Scheltema, Reintje de Vos XXVII-XLV; J. Grimm, R. Fuchs CLXXV-CLXXVII; J.W. Muller in Tschr. v. Ned. t. en l. VIII, 251-60, XLI, 316-7 en in Ned. Spectator 1888, 133-136.
J.W. Muller