hebben het nooit gedaan. Donderdag 2 Febr. 1804 had te Ballum de samensmelting plaats van de kwijnende Foppe-Oenes-gemeente met de Jan-Jacobs-gemeente, van wie zij zich indertijd gescheiden had. Sorgdrager stelde het contract op, dat mede door Hendrik Ynsen geteekend is en nog bestaat. Wat de derde doopsgezinde gemeente op Ameland aangaat, die der Waterlanders, zij bleef vooralsnog zelfstandig, maar er was toch toenadering. Toen zij in 1815 haren preeker D. Huisman wegens wangedrag had moeten ontslaan, bood zij Ynsen het beroep aan, die dan ook na de preek, 16 Juli, bekend maakte, ‘dat hij als leeraar gevraagd was bij de grove mennisten, de Blauwe Schuur genaamd’ (ook te Harlingen en elders heetten de kerkgebouwen der Waterlanders aldus). Hij had toen juist eenige moeielijkheid met Sorgdrager, die pogingen had aangewend om eene jaarwedde uit 's Rijks schatkist te bekomen. De doopsgezinden genoten niet, als de gereformeerden tot 1795, een bijlage van den erfheer voor hun vermaners. Daarentegen ontvingen de vermaners bij ieder avondmaal zooveel liefdegaven, dat zij er beter van konden bestaan dan de hervormden van hun traktement. Ook de andere leeraars namen hem kwalijk dat hij dit voor zich alleen had verzocht. Men stelde toen voor dat hij van dat te verwachten traktement ƒ 200 zou afstaan, Hendrik Ynsen van het zijne ook ƒ 200, ten voordeele van de overige leeraars, en dat zij dan allen over en weer in beide gemeenten den dienst zouden waarnemen. Sorgdrager had daar geen zin aan, en zeide aan Ynsen, dat, zoo hij voor de Blauwe Schuur bedankte, hij hem een vierde van dat te verwachten traktement zou afstaan. Ynsen is niet gegaan, maar het traktement ook nimmer gekomen. In 1842, op zijn 79sten verjaardag, vierde Ynsen zijn
50-jarigen dienst met eene rede, die na zijn dood is gedrukt, 1850. Hij overleed 1849, een der laatsten van de oude garde op Ameland, drie jaren later voegde de gemeente zich bij de Alg. Sociëteit, in 1854 smolt zij met de Waterlanders samen.
Zie: K.S. Gorter in Doopsg. Bijdr. 1889, 19; 1890, 6 vlgg. 26-34; J. Loosjes, De geref. kerk van Ameland, 1912, 3, 94 vlg.
L. Knappert