[Wouter]
WOUTER, bijgenaamd de luthersche monnik. Hij was een dominicaan en reeds in 1510, dus zeven jaren vóór Luther, begon hij te Utrecht met vrijmoedigheid te prediken en tal van misbruiken van den clerus aan te toonen. Deswege bij Frederik van Baden beschuldigd, herriep hij en gaf zijnen tegenstanders genoegdoening. In 1512 was er in Utrecht eene arme en zieke vrouw, Lijsbeth Pietersdr., die om ketterij werd gevangen genomen en door den pastoor van S. Geertruid, den doctor der predikheeren en den inquisiteur Olyslagher werd onderzocht. Zij bleek onschuldig en men heeft haar na achttien weken en drie dagen vrij gelaten, April 1513. Wellicht staat dit gevat met de prediking van Wouter in verband. Margaretha de landvoogdes zinspeelt blijkbaar op hem, als zij 27 Sept. 1525 spreekt van ‘ketters, die hier voortijdts geweest sijn’, gelijk het keizerlijk plakkaat 22 Sept. deszelfden jaars ook gewaagt van ‘dopiniën van voergaande gecondempneerde ketters’. Toen nu Luther was opgetreden, vatte ook Wouter weêr moed. Reeds van vroeger verdacht, heette hij nu weldra alom de ‘luthersche monnik’. Hij legde het monniksgewaad af en predikte in onderscheidene Hollandsche steden, in het bijzonder te Delft. Daar ontstak hij voor het eerst het licht der nieuwe leer. Hij sprak, in leekenkleeding, en zeide, dat men niet moest gelooven, dat de zondaar voor geld vergeving erlangen kon, daar immers God, die een Heer is des hemels en der aarde, anders niet zijnen eengeboren Zoon in het vleesch zou gezonden hebben om door zijn bloed de zonden uit te wisschen. Hij kreeg hier aanhangers: Sartorius, den advocaat Hoen, later nog Hondebeke, Joh. Pistorius, Guil. Gnafeus, den haagschen rector e.a., die wel geene gemeente hebben
gesticht, maar toch den bodem hebben toebereid. ‘Luthersch’ waren zij stellig niet, was ook vermoedelijk Wouter niet. David Joris, door zijne prediking te Delft bekeerd en ook eerst sacramentariër, behoort later tot de anabaptisten. In 1528 zette het Hof een prijs op Wouters hoofd en vluchtte hij naar Straatsburg. Volgens sommigen vond hij daar zijn vriend Geldenhauer, doch diens jongste biograaf dr. Prinsen weet daarvan niet. Noviomagus was 19 Mei 1517 in het gevolg van Philips van Bourgondië naar Utrecht gekomen, in 1529 is hij te Straatsburg, sinds 1524 was hij hervormd. Hij kan dus zeer goed Wouter te Utrecht hebben leeren kennen en ook te Straatsburg hebben ontmoet. Maar verder durft dr. Prinsen niet gaan. Het is zeer jammer, dat Schoock, die zijne berichten over Wouter geeft ‘ex antiqua memoria’ of uit ‘documentis variis allatis’ of ‘ex actis’ geen dezer stukken heeft uitgegeven.
Zie: M. Schoockius, De bonis vulgo ecclesiasticis dictis 479, 752; Dodt, Archief III 205;