[Witte, Rudolph]
WITTE (Rudolph), geb. te Utrecht 30 Juni 1850, overl. te Delft 27 Aug. 1905, was de zoon van C.G.F. Witte en P.D. Lagers. Hij bezocht de technische school en daarna de hoogere burgerschool in zijne geboorteplaats, deed in 1867 eindexamen der hoogere burgerschool en ging daarna te Delft studeeren voor werktuigkundig ingenieur. In 1869 verwisselde hij Delft met Aken, en verkreeg aldaar in 1872 het diploma van werktuigkundig ingenieur. Vervolgens was hij als ingenieur werkzaam aan verschillende fabrieken te Remscheid, Essen, Barmen en Rheine. In 1876 werd hij benoemd tot werktuigkundig ingenieur bij de artillerie-stapel- en constructic-magazijnen te Dellt, waar affuiten, voertuigen en opzetten van vuurmonden vervaardigd en hersteld werden. Hij heeft hier vele verbeteringen in de werkwijze ingevoerd.
In 1886 werden alle artillerie-inrichtingen vereenigd, terwijl tevens de commissie van proefneming onder de orders van den chef dier inrichtingen gesteld werd. Ook in deze perioden was Witte, die sedert een veel uitgebreider werkkring had dan voor dien tijd, op werktuigkundig gebied de vraagbaak van de artillerie-officieren, hoewel verscheidenen hunner zeer goed op de hoogte van het werktuigkundige vak waren. Omdat ieder officier niet even meegaand is, was het voor Witte intusschen dikwijls moeilijk, den vrede te bewaren. Hij heeft door zijn tact en welwillendheid steeds botsingen van beteekenis weten te voorkomen.
Voor het zagen van groote balken op verschillende afmetingen ontwierp hij eene horizontale dubbele lintzaag, uitgevoerd door de firma E.H. Begemann te Helmond, hetgeen hem in 1878 eene tevredenheidsbetuiging van den minister van oorlog bezorgde; deze soort zaag werd ook door verschillende andere fabrieken aangeschaft.
Naar zijne plannen zijn van 1895 tot 1900 de artillerie-werkplaatsen aan de Hembrug, noodig om deze tijdens oorlog binnen de stelling Amsterdam te hebben, gebouwd. Aldaar werd onder zijn hoofdtoezicht in 1904 eene electrische centrale gebouwd.
Hem werd bij Koninklijk besluit van 1897 de persoonlijke rang van hoofdingenieur toegekend.
Ook buiten de artillerie-inrichtingen was Witte veel werkzaam. Zoo was hij van 1891 tot 1894 secretaris van de Nederlandsche Vereeniging van Werktuig- en Scheepsbouwkundigen, van 1902 tot 1905 president der vakafdeeling voor werktuig- en scheepsbouw van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs en in 1898 lid en secretaris der commissie voor het onderzoek naar de levensvatbaarheid eener staalgieterij hier te lande, benoemd door de Vereeniging tot bevordering van Fabrieks- en Handwerksnijverheid, van welke vereeniging hem het eerleidmaatschap werd verleend. De commissie concludeerde in gunstigen zin.