[With, Witte Corneliszoon de]
WITH (Witte Corneliszoon de), zoon van Cornelis Wittensz. de Witte en van Neeltje Andries, geboren 29 April 1599 te Hoogendijk, nabij den Briel, gesneuveld 8 November 1658. Zijn vader stierf een jaar na zijn geboorte; hoewel zijn ouders tot de doopsgezinde gemeente behoorden, liet hij zich bij de Hervormden doopen. Op 17-jarigen leeftijd ging hij naar zee als kajuitsjongen bij de Oost-Indische compagnie, diende in Indië ook aan wal, onder audere als hofmeester bij den gouverneur Jan Pietersz. Coen, en kwam in 1620 in het vaderland terug, verliet den dienst der Oost-Ind. Cie. en kwam als schipper op 's lands vloot. In 1622 bevorderd tot luitenant ter zee, en in 1623 tot kapitein, maakte hij als zoodanig den tocht mede naar Zuid-Amerika onder admiraal l'Hermite. In 1628 is hij in dienst van de West-indische Cie. en is bij de verovering der zilvervloot door Piet Hein. Na terugkomst in het vaderland vestigt hij zich in den Briel, als lid van de stedelijke regeering; in 1630 is hij commandeur van de groote visscherij. In 1637 is hij weder op 's lands vloot als vice-admiraal van Holland en Westfriesland, woont in 1639 den slag bij Duins bij, geleidt in 1644 en 1645 een vloot koopvaardijschepen door de Sont, en vertrekt daarna in 1647 naar Brazilië tot steun van de West-ind. Cie. Eigenmachtig vandaar teruggekeerd, wordt hij in 1650 gevangen gezet op de Voorpoort te 's Gravenhage, maar op vordering der Staten van Holland daaruit ontslagen, zijnde deze gevangenzetting en bevrijding een der eerste openbare teekenen van oneenigheid tusschen den Stadhouder en de Staten van Holland. Na uitspraak van een raad weder in zijn ambt hersteld, nam hij onder andere deel aan den slag bij Ter Heyde in 1653, waarop hij, na het sneuvelen van
Tromp, tijdelijk met het opperbevel over de vloot werd belast. Toen dit opperbevel daarna werd opgedragen aan v. Wassenaar van Obdam, verliet de With den dienst, doch kwam na het overlijden van zijn derde echtgenoote weder in zijn vroegere kwaliteit op de vloot, ageerde in 1657 op de Noordzee en vergezelde in 1658 v. Wassenaar naar de Sont, waar hij 8 November in een gevecht tegen de Zweden sneuvelde. Zijn lijk werd naar Holland vervoerd en 7 October 1659 in de Groote kerk te Rotterdam begraven.
Hij stond bekend als van een zeer driftig karakter, hetgeen er zeker ook toe heeft bijgedragen, dat hij niet nog hooger in rang is opgeklommen, dan tot vice-admiraal. Zijn eerste vrouw Anna stierf in 1631, zijn tweede Hilgonda in 1641, zijn derde Hester in 1654; hij bleef toen achter met elf minderjarige kinderen.
Schilderij door Abr. Willaerts, H. Man, Sorgh, M. Merian, onbekende. Beeldhouwwerk door P. Riex. Prenten door Matham, C. van Dalen, Houbraken, B. Moncornet, A. Blootelingh, onbekende. Teekening door W.H.