had moeten vellen of er zijn stem toe had moeten geven. Hij mocht dus geen regulier kanunnik worden, maar slechts ‘reddiet’ (vergel. J.G.R. Acquoy in het straks aan te halen werk, dl. I, blz. 106-108). Ook de betrekking van procurator nam hij gedurende eenige jaren waar, en in de Commissie tot het bijeenbrengen van de ‘Constitutiones capituli generalis de Windesem’ had hij als lid zitting. Ten dienste van zijn medebroeders verrijkte hij de kloosterbibliotheek met een menigte afschriften van zijne hand; de titels der door hem gekopiëerde geestelijke werken zijn bewaard gebleven: zij vormen tezamen een kleinen catalogus. Aan verval van krachten stierf hij, na ruim. zes en twintig jaar te Windesheim gewoond te hebben. - Hendrik van Wilsem had een broeder Jacobus, kanunnik van Sint-Jan te Utrecht, die het klooster te Windesheim begiftigd heeft; en een lateren bloedverwant Herbertus Wilsem te Parijs, die de Windesheimsche kloosterhervorming in Frankrijk heeft bevorderd.
Zie: J.G.R. Acquoy, Het klooster te Windesheim en zijn invloed, I (Utr. 1875), 248-251, waar blz. 248 aant. 3 de bronnen worden opgegeven; J.C. van Slee, De Kloostervereeniging van Windesheim (Leid. 1874), 20 volg., 32, 53, 141, 301; K.O. Meinsma, Middeleeuwsche bibliotheken (Zutph. 1903), 145, 146, 285 aant. 3.
Brinkerink