[Wandscherer, Elisabeth]
WANDSCHERER (Elisabeth). 23 Juli 1534 had Jan van Leiden te Munster door Bernhard Rothmann laten afkondigen, dat voor de uitverkorenen de monogamie was afgeschaft. Zelf gaf hij aanstonds het voorbeeld. Ofschoon te Leiden met Maritge Ysbrantsdr. getrouwd (zie aldaar), had hij reeds te Munster de dochter van Knipperdolling gehuwd, thans nam hij zich nog Dieuwertje tot vrouw, de weduwe van den op Paaschzondag 5 April 1534 bij een uitval gesneuvelden Jan Matthijsz., die als Divara zijne eigenlijke koningin geweest is. Naast haar koos hij zich nog zestien andere vrouwen, dochters meest uit aanzienlijke munstersche families, die gemeenschappelijk een huis naast zijne residentie bewoonden; door een doorgebroken muur stonden beide huizen in verbinding. Eene dezer bijvrouwen was Elisa Wandscherer. De naam komt in den vorm Wantscheerder ook voor in Appingedam, waar een wederdooper Hans W. genoemd wordt. Toen de honger in de belegerde stad ging nijpen, toen de burgerij gebrek leed, maar de koning en de zijnen in overdaad leefden, kwam Elisabeth daartegen op, zeggende, dat het niet Gods wil kon zijn dat de arme lieden aldus verhongerden. Zij gaf hem hare sieraden terug en vroeg de stad te mogen verlaten. Jan van Leiden heeft haar toen, 12 Juni 1535, op de markt, in den kring der andere vrouwen, eigenhandig onthoofd, waarbij zij het lied ‘Den hoogen God alleen zij d'eer’ aanhieven, zelfde lied dat de wederdoopers ook bij de kroning van den koning van Sion gezongen hadden. Door een luim der historie is van haar een sierlijk geborduurd muiltje bewaard gebleven, thans in de ‘Friedenssaal’ te Munster. In het groothertogelijk museum te Schwerin bevinden zich twee geschilderde portretten van Hermann tom Ring, Jan van Leiden en ‘Gemahlin Johanns
von Leyden’, eene vrouw met diep melancholieke gelaatstrekken. Zij gelijkt niet op wat van Divara's beeltenis gezegd wordt. Kan het het portret van Elisabeth zijn?
Zie: Successio anabaptistica in BRN VII, 38; Nicolaï aldaar 367; L. Keller, Gesch. d. Wiedert. zu Münster 1880; Detmer, Joh. von Leyden, 48; dez. Ueber die Auffassung von der Ehe .. in Münster, 1904, 30; Fr. Catrou, Hist. des anab. 1699, prent tegenover p. 132; Doopsgez. Bijdr. 1888, 18; G. Tumbült, Die Wiedertäufer, 1899, het portret S. 74, het muiltje S. 90.
L. Knappert