[Vitringa, Lambertus Julius]
VITRINGA (Lambertus Julius), landsadvocaat, lid van het Wetgevend Lichaam en president van de Hooge militaire vierschaar te 's Gravenhage, geb. 31 Jan. 1753 te Arnhem, overl. 6 Juli 1810 in den Haag. Hij studeerde aan de hoogeschool te Franeker in de rechten, promoveerde in 1773 op een Spec. hist. pol. jurid. exhib. nonnulla de reformationibus civitatum en vestigde zich als advocaat in den Haag, waar hij later advocaat bij het Hof van Holland en Zeeland werd.
Hij schreef: Gedagten over de pligten der onzijdige mogendheden en hunne onderdanen, en bijzonder van dezen Staat, bij gelegenheid van de Noord-Amerikaansche onlusten (1777). Verder: De eer der Hollandsche natie en van hare wetgevers, rechters en rechtsgeleerden verdedigd tegen het Vertoog over de ongerijmdheden van het zamenstel onzer hedendaagsche regtsgeleerdheid door een jongen practizijn (1777); eindelijk: De valschelijk ontmaskerde jonge practizijn. Door den schrijver der verhandeling van de eer der Hollandsche natie (1777).
De beide laatste werken verschenen anoniem.
Mr. L.J. Vitringa was getrouwd, sedert 1773, met Kunira van Gelein uit Amsterdam (gest. 1842), uit welk huwelijk één zoon geb. werd: Martin Julius van Gelein Vitringa, later president van 't Hof van Gelderland (overl. 17 Febr. 1865).
Prent door R. Vinkeles.
Zie: Verwoert, Woordenb. Vad. Gesch. II, 311, en Ned. Patr. 1915, 384.
Zuidema