in de wiskunde had geroepen. Zóó verhaalt zelfs J.A. Lotze in de Praefatio vóór zijne uitgave van de werken van prof. J.H. Verschuir (zie aldaar), maar 's mans eigen vrouw, die over het leven van haren echtgenoot iets geschreven heeft (vóór de na te noemen Heilige Oeffeninge), weet er niet van. Wij moeten met een non liquet volstaan. Middelerwijl bereidde Henricus ten Oever, oud-predikant van Loppersum, hem tot het praeparatoir-examen, dat hij 1705 aflegde. Hij werd toen (of was al) schoolmeester te Loppersum, sprak veel in oefeningen en leerde middelerwijl het ‘grote onderscheit tusschen de waarheden van Godts heilig Woort, letterlijk en beschouwelijk of bevindelijk aan het herte te kennen en wat het sij van Jesus selfs geleert te worden’. 16 April 1714 werd hij predikant te Zeerijp, waar hij tot zijn dood heeft gestaan.
Verschuir is de man van het piëtistisch reveil in Groningen. In 1682 had reeds Koelman in Lettelbert bekeering en een ‘ritseling van nieuw leven’ gewekt, Meinhard Hamrich, Sicco Tjaden hadden het vuur brandende gehouden, Verschuir heeft deze mystieke vroomheid in breede kringen gevoed. Vooral door zijn hoofdwerk Waerheydt in het binnenste of bevindelijke godtgeleertheit, hoe de waerheden Christi in sijn koningrijk van desselfs onderdanen beschouwelijk en bevindelijk moeten gekent worden tot saligheit, Gron., 1736, 17382, 17614, 18625. In de vier laatste drukken heeft men de reeds genoemde Heilige oeffeninge of alleensprake der ziele in de schole van Jesus met doorloopende paginatuur bijgevoegd. De Waerheyt in het binnenste dan bevat 14 samenspraken tusschen Sterk Christen, ‘welke bekeert en in de waerheden Christi, so als deselve in beschouwinge en insonderheit door bevindinge gekent moeten worden, geoeffent is’; Bekommert Christen, ‘ook bekeert maar welke met veel ongeloof en twijffelmoedigheit te worstelen heeft’; Letterwijze, ‘die onbekeert is, dog onderwesen en geoeffent in de waerheden sonder deselve bij bevindinge en in haar kragt te kennen’; eindelijk Onkundige, ‘mede onbekeert en onkundig dog welke hem nog leersaam aanstelt om onderwesen te worden en in 't natuurlijke tamelijk verstandig is’. De omschrijving dezer vier personen, figuren, zou men zeggen, uit de oude kamerspelen der rederijkers, is teekenend en getuigt reeds van een bijzonder talent. Bekommerd Christen is eenzaam, want de wereld ligt in den booze en men moet haar mijden, nademaal kwade samensprekingen de goede zeden bederven. Letterwijze erkent, dat de
godsdienstige onkunde groot en een schrikkelijk kwaad is en dat wij droefheid moeten gevoelen over onze zonden. Onkundige vindt, dat een mensch niet altijd zoo in den dut moet zijn of suffen, vooral niet altijd met doods- en hellegedachten moet omgaan. Want God is barmhartig en, schoon wij niet weten wat hij met ons doen zal, als wij gestorven zijn, het is best dat aan hem over te laten en onze dagen in vermaak door te brengen. En vooral geen afzondering van de menschen. Sterk Christen is de vrome naar het hart van Verschuir, wedergeboren, diep ingeleid, verre van de wereld. De goddelijke waarheden, ellende, onmacht, verlossing moeten niet uiterlijk aanvaard maar bevonden worden met eene ‘heilige wegsmeltinge’ (W.i.h.B. 106). En tot dit vrome leven komt men door gebed en vasten, door zelfonderzoek en beschouwing van des Heeren lijden, eenzaamheid, omgang met gelijkzinden. En onder ‘alles wel met de wereld omgaan maar niet kromgaan’ (W.i.h.B. 303). Er is in deze zich zelve ontledende piëtistische