derd tot kapitein. Door zijn krachtig optreden wist hij als mil. comdt. in Cheribon in de tweede helft van 1818 de in dat gewest uitgebroken onlusten onder Bagoes Serriet te dempen en werd hij 30 Maart 1819 bevorderd tot majoor en begiftigd met de Mil. Willemsorde 4e klasse. wegens zijn gedrag gedurende de Saparoea-expeditie.Na demping van den opstand op Lingga werd hem de Mil. Willemsorde 3e kl. uitgereikt.
Den 25en Aug. 1822 in Nederland teruggekeerd huwde hij met de dochter van zijn oud-chef, mejuffrouw Alida Achenbach. Hij vestigde zich, tijdelijk afgekeurd zijnde, te Leur (N. Brabant) en vertrok, weduwnaar geworden, in 1829 weder naar Java, nadat de koning een door hem ingediend daartoe strekkend verzoek had ingewilligd en hem de luit.-kolonelsrang was toegekend. In verband met bewezen diensten nam de koning de zorg voor zijne kinderen op zich. Bij aankomst op Java was de oorlog daar juist beëindigd en kwam de oprichting van een korps jagers te paard, waarvoor hij de plannen had ontworpen, niet tot uitvoering, doch kreeg hij het bevel over het 9e bat. (later het eerste van het leger), hetwelk naar zijn vroegere bestemming en naar zijn chef onder den naam van de Jagers van Krieger, in de krijgsgeschiedenis van Sumatra's Westkust zich buitengewoon onderscheidde. Na eenigen tijd met gebrek aan waardeering te kampen hebben gehad, werd V. Kr. naar de W. Kust van Sumatra, alwaar de fanatieke Padribeweging al onze aandacht en energie eischte, overgeplaatst en kwam hij 4 Juli 1832 te Pagar Roejong (het latere ft. van der Capellen) aan. Aangewezen als comdt. der troepenmacht in de Padangsche Bovenlanden nam hij door een welgelukte omtrekking de zwaar versterkte linie van Boekit Kamang en leidde hij verschillende met succes bekroonde belangrijke ondernemingen tegen de Padri's. Zoo werd hem het banen van den weg door de zoogenaamde XII kota's en VII loerah's naar het padrische palladium Bonjol opgedragen, waarop de vermeestering der landschappen van Matoea en Andalas volgde. In eerstgenoemd landschap werd het naar hem genoemd fort Vermeulen Krieger opgericht. Hij werd bij dezen tocht tweemaal gewond. In Dec. werd hij bij ziekte van den civ. bestuurder
belast met het gezag over de Bovenlanden.
Tijdens de krachtige herleving van de Padribeweging in 1833-37 had V. Kr. zich voor een onderzoek naar een gepleegden moord op twee zijner jagers naar Bjerro begeven, toen hij, met een kleine afdeeling door overmachtige benden ingesloten, zich met het oog op de centrale leiding der operatiën door den vijand een weg moest banen en den, in de annalen der Indische krijgsgeschiedenis zoo vermaarden, van uiterste geestes- en krachtsinspanning getuigenden terugtocht van Pisang naar Agam leidde, naar aanleiding van welken de resident Elout hem schreef, dat indien hij niet van Pisang was teruggekeerd, de Padangsche Bovenlanden zouden zijn verloren geweest. Tengevolge van zijne verwondingen naar Java teruggekeerd, verzocht hij in April 1834 op 52-jarigen leeftijd zijn ontslag uit den militairen dienst. Hij kon toen 57 dienstjaren doen gelden, had 22 veldslagen of belangrijke gevechten bijgewoond en was meermalen gewond geworden. Toen hij in Nederland teruggekeerd was, verleende de koning hem de orde van den Nederlandschen Leeuw en later - na een periode van veel teleurstelling - de orde van de Eikenkroon.
Den 27en Sept. 1865 overleed Krieger te Etten (N. Brabant) op 83-jarigen leeftijd.