[Verbraecken, Theodrus of Verbraken]
VERBRAECKEN (Theodrus) of Verbraken, 42ste abt van Tongerloo, geboren, volgens eigen verklaring, te Aarle-Rixtel en opgevoed te Helmond, overl. 24 Juni 1644 in de abdij, legde 27 Mei 1597 de kloostergeloften af en werd 1602 tot priester gewijd. Na in de abdij van Tongerloo het ambt van supprior en van cellier te hebben waargenomen, aanvaardde hij het pastoraat van Mierlo in 1606. Gedurende de 24 jaren dat hij de herderlijke bediening vervulde, won de zachtmoedige en vreedzame man de achting en liefde van al zijn parochianen, voor wie hij altijd met vaderlijke zorg en toegenegenheid werkzaam was. Onder voorzittersschap van den abt van St Michiel en Ferdinand van Boisschot, kanselier van Brabant, werd hij in Oct. 1629 tot abt van Tongerloo gekozen. Op 12 Dec. d.a.v. werd hij door genoemden prelaat in het bezit gesteld van zijn ambt en daags daarna door bisschop Ophovius, bijgestaan door de abten van St. Michiel en Averbode, gemijterd.
Tijdens het bestuur van Verbraeeken had de abdij menige beproeving te doorstaan. Ten gevolge van het retorsieplakkaat (20 Juni 1634) was de abt en heel het convent genoodzaakt de wijk te nemen naar het refugie-huis te Mechelen. Den 7. Jan. 1637 verlieten zij Tongerloo en bleven drie jaar in hun toevluchtsoord. Na zijn terugkeer liet de abt de kloostergebouwen gedeeltelijk vernieuwen en uitbreiden. Om zijn hoogen ouderdom en herhaalde ziekten zag Verbraecken zich verplicht in 1641 de hulp van een coadjutor te vragen. Het hof gaf aan dit verlangen gehoor en in 1642 werd Augustinus Wichmans als zijn medehelper en toekomstige opvolger aangewezen. Een paar jaar later rukte de dood den abt uit het leven. Zijn opvolger plaatste een prachtige graftombe boven diens laatste rustplaats voor het St. Pietersaltaar, met een lang latijnsch opschrift.
Zie: Waltman van Spilbeeck, De Abdij van Tongerloo, 461-477; Schutjes,