van den Kardinaal Nic. van Cusa de reeds begonnen hervorming der vervallen abdij St. Joannisberg in Rheingau doorgevoerd en Eberardus, met eenige monniken van zijne abdij herwaarts gekomen, als prior aangesteld. Na vier jaren werd hij 9 Mei 1456 met algemeene stemmen tot abt gekozen van deze abdij. Van nu af begint voor den abt een verbazende werkzaamheid voor de belangen zijner abdij en zijner congregatie. Hij sloot overeenkomsten, verwierf bezittingen, verdedigde met klem rechten en eigendommen, bouwde een nieuwe kerk, niettegenstaande het stadsbestuur dit beproefde te beletten. De energieke abt schroomde geen moeilijkheden. Op de kapittels zijner congregatie was hij steeds de ziel, de leider en meermalen de voorzitter der bijeenkomsten. Bijna elk jaar was hij werkzaam als visitator, met opdrachten van allen aard werd hij belast. Toen 1461 Paus Pius II hem had aangesteld met den abt van Bursfeld als generaal reformator en visitator van alle Benediktijnerkloosters van Duitschland, was hij onvermoeid werkzaam aan den opbloei van het vervallen ordesleven in de voornaamste abdijen. Als president zat hij de kapittels voor in de verschillende duitsche provinciën en drong met klem aan op de uitvoering der voorschriften voor de verbetering van de tucht. De volgende kloosters ondervonden den heilzamen invloed zijner visitatie. S. Blasien, St. Alban, Fulda, St. Martinus te Keulen, St. Pantaleon, Brauweiler, St. Stephanus in Wurzburg, al de abdijen van Rijnland, enz. zonder nog de talrijke kloosters te vermelden van zijne congregatie van Bursfeld. De kloosters Limburg, Weissenburg, Hirsau, Gottesau hervormde hij geheel met monniken zijner abdij en lijfde ze in bij de congregatie van Bursfeld. Veel vervolging en tegenstand ondervond hij, zelfs moest hij met al
zijne kloosterlingen uit zijne abdij vertrekken, omdat hij de excommunicatie erkende door den Paus over den aartsbisschop van Mainz uitgesproken. De kroon op zijn werk was de hervorming van St. Michielsberg bij Bamberg, welke hij niettegenstaande de commende der abdij, het hevig verzet der monniken gesteund door hunne machtige familiën, tot een goed einde bracht. Na onderhandelingen, processen, twee reizen naar Rome om de medewerking van den Paus te verkrijgen, werd hij tot abt van St. Michielsberg benoemd, en toog hij met eenige monniken van St. Jacob naar Bamberg. Hij had afstand gedaan van St. Jacob om zich geheel aan St. Michielsberg te wijden, dat tot nieuwen bloei kwam.
Op het kapittel, dat 1467 aldaar door de Bursfeldsche congregatie gehouden werd en waar Eberardus de vergaderingen met een openingsrede inleidde, werd zijne abdij door het kapittel aangenomen in de congregatie van Bursfeld. Bij het houden van het kapittel in St. Michiel te Hildesheim droeg de dappere reformator nog de hoogmis op, 1 Sept. 1474. Na de Bambergsche abdij ook materieel hersteld en vele schulden gedelgd te hebben, overleed de abt, van wien zijn opvolger getuigde ‘qui tamquam adleta egregius et tamquam monarcha tocius ordinis effulsit’. Hij was bovendien een geleerd en welsprekend man, zeer vertrouwd met de latijnsche en hebreeuwsche taal. Slechts één werk is van hem bekend: Liber de susceptione monachorum et monialium.
Zie: Gallia Christ. V, 584, 646; Stud. und Mittheil. aus Ben. und Cist. XXV (1904), 718-729; XXVI (1905) 55-68; 247-254, 534-546 en talrijke aldaar aangehaalde schrijvers; Berlière, Les Origines de la congregation de Burs-