te blijven wonen. Hij was bijzonder in aanzien, zoowel bij de hollandsche ingezetenen als bij de engelsche autoriteiten. Wanneer de Hollanders grieven hadden, was hij hun woordvoerder bij het gouvernement en wist hij door zijn invloed die grieven uit den weg te ruimen. Zijn grootste verdienste is, dat hij, in samenwerking met zijn inlandschen vriend Rajepakse, het opperhoofd der Kaneelschillers, de bevrijding der slaven heeft weten teweeg te brengen. Voor de toekomst zijner kinderen achtte hij het echter wenschelijk Ceylon te verlaten en zich naar Holland te begeven. Bij zijn vertrek werd hem een afscheidsadres van tachtig notabelen te Colombo, gedateerd van 30 Dec. 1820, aangeboden, waarin hij als ‘een der deugdzaamste en luisterrijkste mannen’ van zijne geboortestad wordt geprezen. Ook het engelsche gouvernement betreurde het, dat hij Ceylon ging verlaten. Op zijne reis naar Europa leed hij 10 Maart 1821 schipbreuk bij de Kaap de Goede Hoop, bij welke gelegenheid hij groote financieele verliezen leed. In Nederland aangekomen, vestigde hij zich ambteloos te Voorburg. In 1828 liet hij zich overhalen om het burgemeesterschap dier gemeente te aanvaarden, welk ambt hij tot 1837 bekleedde. Daarna verhuisde hij naar Amsterdam, waar hij eenige jaren bleef wonen. In 1842 werd hij tot administrateur der Polytechnische School te Delft benoemd, als hoedanig hij tot zijn overlijden op 20 Januari 1845 werkzaam is geweest.
Hij was gehuwd met Catharina Elizabeth (van) Andringa. Uit dezen echt werden acht zoons en vier dochters geboren. De zoons hebben allen als militair het land gediend, hetzij in de koloniën, hetzij in de marine.
Zie: Nederland's Patriciaat 1918, 374-382. Een niet onbelangrijke verzameling van familiepapieren, waaronder het journaal van C.C. Uhlenbeck en het aan hem gerichte afscheidsadres, is nog aanwezig en in het bezit zijner nakomelingen.
C.C. Uhlenbeck