dictijner-abdij opgenomen te worden. Daarna ontmoeten wij hem tot het einde zijns levens te Leuven: hij werd regulier kanunnik van het Windesheimsche Sint-Maartensklooster en, na den titel van licentiaat in de godgeleerdheid verworven te hebben, professor aan het ten jare 1616 gestichte, 1 Nov. 1618 geopende seminarie. Door zijn medekloosterlingen werd hij in 1652 tot prior gekozen, door zijn medeprioren in 1658 tot prior generaal van de kloostervereeniging van Windesheim. Deze Vereeniging met haar roemrijk verleden - men denke aan den tijd toen het bestuur berustte bij mannen als Johannes Vos (1395-1424) en Willem Vornken (1425-1454) - leidde in de tweede helft der zeventiende eeuw een kwijnend bestaan: enkele conventen waren verbrand of verwoest; tal van overgangen tot het Protestantisme hadden voor en na plaats gehad; het verval nam toe; de ontbinding was reeds nabij geweest. Zou het Pieter van Sint-Truyen gelukken de Vereeniging met nieuw leven te bezielen? Hij bezat uitnemende gaven van verstand en hart. In zijn grafschrift, voorkomende bij J.F. Foppens, Bibliotheca Belgica (Brux. 1739), tom. II, p. 1008, wordt hij geprezen als een zeldzaam voorbeeld van geleerdheid en nederigheid. Gedurende ruim zestien jaren mocht hij het opperprioraat bekleeden. Ongetwijfeld is een heilzame invloed van hem uitgegaan; in de Duitsche en Zuid-Nederlandsche kloosters, herhaaldelijk door hem bezocht, zal hij vaak de verflauwde toewijding en
geestdrift weer hebben weten te versterken. Althans Johannes Lindeborn, die in 1670 aan hem heeft opgedragen zijn bekend werk over het bisdom Deventer en daarin een naamlijst geeft van de Windesheimsche opperpriors tot op zijne dagen, spreekt den wensch uit dat Van Sint-Truyen lang gespaard blijve voor de kloostervereeniging aan welker hoofd hij staat, haar bloeitijd nog moge zien terugkeeren. Een wensch, nader toegelicht met de dichtregelen:
‘Scilicet ut cernat destructa resurgere Claustra,
Et reddi, hostiles quae rapuere manus.
Non tamen ut repetat victoris militis ensis:
Sit bellum à nostris finibus omne procul.
At reparet disjecta redux, cum foenore reddat
Ablata antiquae Relligionis amor’.
Geschriften: I. Examen testamenti S. Augustini ad stabiliendam filiorum ejus primogenituram (tegen Chr. Lupus), Lov. 1654, in 8o.; II. Chronicon coenobii sui Martiniani; III. Catalogus virorum editis scriptisve libris illustrium, ordinis canon.reg. S. Augustini (een boekenlijst der aanzienlijke bibliotheek van het Sint-Maartensklooster te Leuven; vervaardigd in 1639; afgedrukt bij Ant. Sanderus, Bibliotheca Belgica manvscripta, Insulis, 1641-1644, pars II, p. 208-233). Laatstgenoemde twee werken zijn nooit door den schrijver uitgegeven: hij schijnt ze in handschrift bewaard te hebben. Vergel. Foppens, l.l.
Literatuur: Joa. Lindeborn, Historia sive notitia episcopatus Daventriensis (Col. Agr. 1670,) 368; [F. van Heussen en H. van Rijn,] Oudheden en gestichten van het bisdom van Deventer (Leid. 1725), II, 193; Joa. Ant. Zunggo, Historia generalis et specialis de ordine canon. reg. S. Augustini prodomus (Ratisb. 1742-1745), II, 172, 173; Chr. Gottl. Jöcher, Allgemeines Gelehrten-Lexicon, III (Leipz. 1751), 1473; J.G.R. Acquoy, Het klooster te Windesheim en zijn invloed, I (Utr. 1875), 323, aant. 2; II (Utr. 1876), 59 aant. 4, 168, 171-172, 199 aant. 2, 220; III (Utr. 1880), 153 volg., 320.
Brinkerink