[Tollius, Jacobus]
TOLLIUS (Jacobus), geb. 1633 te Rhenen, gest. 1696 te Utrecht, jongere halfbroeder van Alexander en Cornelis (kol. 949). Hij studeerde te Harderwijk (9 Maart 1654 ing.) in de letteren en de geneeskunde, waarin hij promoveerde, en werd secretaris van Nicolaas Heinsius, vervolgens rector te Gouda, waar hij ergernis wekte wegens zijn vrijzinnige opvattingen en werd afgezet. Hij vestigde zich toen te Noordwijk, werd daarna rector te Leiden, eindelijk hoogleeraar te Duisburg; katholiek geworden, nam hij daar zijn ontslag, zwierf in Italië lang buitenslands en stierf in diepe ellende te Utrecht. Hij was een geleerd kenner der klassieke talen en oudheden en liet vele aanteekeningen na op Lucanus, Lactantius, Aristaenetus, Lucretius, Artemidorus, enz.
Van hem: Ausonius (Amst. 1669 en 71); Gustus ad Longinum (Leidae, 1677); Lucianus de calumnia
(Leidae, 1677); Fortuita (Leidae, 1687); Manuductio ad coelum chemicum (Amst. 1688); Sapientia insaniens seu promissa chemica (Amst. 1689); Longinus de subtilitate (Francof. 1694); Ben. Bacchinus de Sistris (Traj. 1696); Insignia Itinerarii Itàȧlici (Traj. 1696); Epistolae tomerariae ex auctoris schedis postumis recensitae (Amst. 1700 en 1714); Dionysius Longinus de sublimi (Traj. 1794 en Wittenb. 1711).
Vgl. over hem: Bouman, Geld. Hoogesch. I, 193 en Burmannus, Trajectensia, 368.
Blok