schenbroek en Lulofs, promoveerde er in beide rechten op theses 13 Juni 1763 en werd advocaat in den Haag. Op aanbeveling zijner leidsche leermeesters werd hij 16 Aug. 1766 met eene oratie De graecis litteris (Harderov. 1767) hoogleeraar in de oude letteren te Harderwijk, waar hij tevens bibliothecaris werd. 1776 deed hij een studiereis naar Parijs. 1777 tot hoogleeraar in geschiedenis en Grieksch te Amsterdam benoemd, hield hij er April 1778 zijne intreerede De Gerardo Vossio perfecto grammatico (Amst. 1778); evenals te Harderwijk doceerde hij ook hier daarbij voor het eerst aldaar Vaderlandsche geschiedenis. 28 Febr. 1785 door prins Willem V benoemd tot leermeester zijner kinderen, verhuisde hij naar den Haag, volgde als trouw aanhanger van het Oranjehuis de stadhouderlijke familie naar Gelderland en keerde (Sept. 1787) met haar in Den Haag terug. De uitgave van Apollonii Lexicon Homericum voltooide hij toen (L.B. 1788). Hij vergezelde den jongen prins Willen Frederik 1788/9 op diens reis naar Duitschland en bij diens studiën te Leiden 1789/90. Daarna werd hij lid van den domeinraad van prins Willem V en Sept. 1794 algemeen commissaris bij het engelsche hulpleger, waarover hij later ten onrechte werd lastig gevallen wegens oneerlijkheid. Na het vertrek der prinselijke familie naar Engeland in Jan. 1795, week hij uit naar Osnabrück, later naar
Brunswijk, waar prinses Louise hem en de zijnen opnam. In den tijd der ballingschap van het Huis van Oranje bewees hij daaraan, in het bijzonder aan den erfprins en prinses Wilhelmina, ook door het schrijven van belangrijke anonieme brochures, door zijn raadgevingen en als leider (1796/9) van een bureau van correspondentie te Brunswijk en tusschenpersoon bij besprekingen en onderhandelingen, gewichtige diensten. Onder die geschriften zijn te noemen zijn Vertoog over de rampen van Holland en de hulpmiddelen daartegen (1796) en zijn Regtsgeleerd Advis van B. Voorda en J. Valckenaer, met wederl. aant. (1796). Hij werd 1798 belast met het beheer der door den erfprins van Oranje gekochte poolsche goederen, waarop de prins later duitsche koloniën voor uitgeweken Nassauers enz. stichtte, en bleef van 1800-1809 met de zijnen op die goederen gevestigd. Op een wenk van koning Lodewijk keerde hij met toestemming van prins Willem Frederik in 1809 naar het vaderland terug en werd op aanbeveling van Jeron. de Bosch, 10 Juni 1809 met een oratie De fine statistices hodiernae (L.B. 1809) hoogleeraar te Leiden in statistiek en diplomatie, welke vakken hij in 1812 verwisselde met de grieksche letteren, die hij sedert 1814 met de latijnsche tot zijn emeritaat in 1815 doceerde. Hij was lid der Notabelen-vergadering van Maart 1814. De Souvereine Vorst belastte hem met een deel der opleiding van prins Frederik aan de leidsche hoogeschool, in het bijzonder met die in de staatkundige wetenschappen, welke opleiding echter reeds een einde nam bij de terugkomst van Napoleon in Maart 1815. T., die ook als lid der commissie voor de reorganisatie van het H.O. (1814/5) grooten invloed oefende, wijdde zich verder tot zijn dood aan zijne studiën en aan het
onderwijs der studenten, die zich tot hem wendden.
Hij was driemaal gehuwd: 1. met Johanna Bernardina Burnet; 2. met J.C. Schoon wed. Kloeckhoff; 3. met Suzanna Elisabeth Detmers.
Prent door L. Springer.
Vgl. over hem: zijne korte autobiografie in Galérie Historique, t. VIII, 2, 375; te Water,