Rijssel. Van hier trokken zij naar Duinkerken, welke plaats zij per scheepsgelegenheid den 7en Februari verlieten, om op den avond van dien dag op de reede van Vlissingen aan te komen; 10 Februari d.a.v. meldden zij zich te 's Gravenhage.
In den Tiendaagschen veldtocht was Tindal met de veldbatterij No. 5a van de 3e compagnie (kapitein J. van der Beek) ingedeeld bij de divisie-Saksen-Weimar. Vóór Thienen werd hij den 10en Augustus gewond, en na afloop van den veldtocht werd hem bij kon. besl. van 12 October 1831 het ridderkruis der 4e klasse van de Militaire Willems-orde toegekend. Tot 1834 bleef hij bij het mobiele leger te velde, gedurende welken tijd hij, 8 Januari 1832, tot 1en luitenant werd bevorderd.
25 October 1841 werd hij benoemd tot kapiteinkommandant van de artillerie bij het luxemburgsche bondscontingent, en 8 Februari 1847 ging hij geheel in luxemburgschen dienst over door zijne benoeming tot majoor-kommandant van het 1e luxemburgsche jagerbataljon; hij ontving daarop eervol ontslag als officier van het nederlandsche leger.
Slechts drie jaren is hij in het luxemburgsche leger gebleven. In 1850 kwam hij, met intrekking van vroegere ten aanzien van hem genomen besluiten, weder als kapitein 3e klasse bij de artillerie van het nederlandsche leger terug. Als majoor werd hij, 20 Januari 1860, geplaatst bij het korps rijdende artillerie. Twee jaren later tot luitenant-kolonel bevorderd, werd hij, 8 October 1864, kommandant van dit korps (hetwelk toen nog vier batterijen telde), welk commando hij, nadat hem, 18 April 1866, den kolonelsrang was verleend, bleef voeren tot 22 April 1868, toen hij het leger met pensioen verliet.
Hij was in 1836 te Maastricht in het huwelijk getreden met jkvr. Cecilia Phania Bouchelet d'Esplanty, geb. 20 November 1795 te Hopstein in Westfalen, overl. te Arnhem 4 September 1877.
Zie: van Es, Het historisch Museum van het Korps Rijdende Artillerie (Arnhem, niet in den handel) Viia, 137 en Viiib, 120-126; Nederlands Adelsboek 1918.
Koolemans Beijnen