[Thooft, Joost]
THOOFT (Joost), geb. 20 Juli 1844 te Rotterdam, overl. 27 Mei 1890 te Goor, was een zoon van J.P. Thooft C. Jzn. en E.J.S.J. Vermeulen. Hij studeerde van 1860 tot 1861 te Delft aan de voormalige Koninklijke Akademie tot opleiding van burgerlijke ingenieurs, was daarna werkzaam aan de fabriek der Ned. Stoombootmaatschappij te Feyenoord tot 1865, vervolgens tot 1866 teekenaar aan de fabriek van Stork, Meyling en Co. te Hengelo. Na ruim een jaar in Engeland als teekenaar gewerkt te hebben en even lang aan de Stearinekaarsenfabriek Apollo te Schiedam, volgde voor hem een duitsche periode te Frankfurt a.M., die tot 1872 duurde, toen hij naar Rotterdam terugkeerde en zich daar aan socialen arbeid wijdde. In 1875 nam hij van mejuffrouw Piccardt te Delft de fabriek ‘De Porceleyne fles’ voor vuurvaste steenen over, wat een jaar later tot de fabricatie leidde van Nieuw Delftsch aardewerk in deze oude plateelbakkerij, die reeds in 1655 bestond en de bekendste was onder de vele fabrieken van dien aard te Delft. Toen op het einde der achttiende eeuw deze industrie in verval was geraakt, had de toenmalige eigenaar der fabriek haar bestaan slechts kunnen verzekeren door in plaats van het Oude Delftsch zoogenaamd engelsch aardewerk te gaan maken. Jammer genoeg heeft Joost Thooft aan zijn wensch om de oude kunstnijverheid weer tot bloei te brengen slechts eenige jaren kunnen wijden, n.l. van 1876 tot het najaar van 1880, toen hem een ziekte trof, die hem niet meer vergund heeft een werkzaam aandeel te nemen in de directie dezer onderneming, waarvan het initiatief van hem is uitgegaan en het welslagen voor een groot deel zijn werk is. Hij was 6 October 1873 te Frankfort gehuwd met S.A. Mathilde Held, die echter reeds 30 Januari 1874
overleed.
Zie: Bouwk. Weekblad 20 Sept. 1890; Eigen Haard 1890 no. 38 en Wereldkroniek van 1905, 133.
Moquette