was raad en oud-schepen. Clara was het eenig kind, zoodat het geen wonder is, dat de jonge Egbert tevens den naam zijner moeder aannam.
Na volbrachten studietijd en huwelijk met zijn nicht Margaretha Temminck, werd Mr. Egbert in 1733 in de vroedschap van Amsterdam beschreven. Toen in 1748 Willem IV de wet verzette, liet hij Temminck aanblijven; reeds het volgend jaar, 1749, werd hij burgemeester. Na den dood van den Prins ging hij echter tot de oppositie over, en werd in 1752 herkozen. Sedert heeft hij het burgemeestersambt waargenomen in 1754, 56, 57, 59, 60, 62, 63, 65, 66, 68, 69, 71, 72, 74, 75, 77, 78, 80, 81, 83 en 84, afgezien van de andere gewichtige ambten, die hij in de Provincie en Generaliteit bekleedde.
De Vrij Temminck is een der burgemeesters uit het laatste tijdperk der Republiek, die aansprakelijk zijn voor de politiek, welke alleen op handelsvoordeel, van Amsterdam in het bijzonder, gericht was, met voorbijzien vaak van andere belangen, en ook wel van eerlijkheid en goede zeden. Hij was een der velen, die den onrechtmatigen sluikhandel in wapens en oorlogstuig op de opgestane gewesten in Amerika, en op Frankrijk, toen dat in 1778 aan Engeland den oorlog verklaarde, begunstigde.
Toen in laatstgenoemd jaar de fransche regeering met de Vereenigde Staten van Amerika een dubbel verdrag van handel en vriendschap en van alliantie tegen Engeland sloot, trachtten de amerikaansche gevolmachtigden in Europa, Dr. Benjamin Franklin, John Adams en Arthur Lee, ook de Republiek der Vereenigde Nederlanden tot dit verbond over te halen. De eentrale regeering ging hier echter niet op in, waarop de amerikaansche heeren door bemiddeling van hun geheimen agent in den Haag, Dumas, bij Amsterdam aanklopten.
De Vrij Temminck was in 1778 voorzittend burgemeester, met Hooft, van Heemskerk en van Tarelinck tot ambtgenooten. Wat er toen in de burgemeesterskamer geschiedde, is tot op heden niet geheel opgehelderd, omdat de notulen over dit jaar ontbreken. Maar vaststaat, dat Burgemeesteren bij schrijven van 3 September 1778 hun pensionaris, van Berckel, aan Dumas lieten schrijven, dat zij de ontwikkeling der gebeurtenissen in Amerika met belangstelling aanzagen, en bereid waren op het juiste oogenblik stappen te doen, om bij de regeering der Republiek aan te dringen op erkenning der Vereenigde Staten.
Doch onderwijl had Temminck, in overleg met zijn ambtgenooten, aan van Berckel opdracht gegeven, om in 't diepst geheim met een nietgevolmachtigden amerikaanschen agent, William Lee, zich destijds te Aken ophoudend, besprekingen aan te gaan over een handelsverdrag, dat in werking zou treden ‘zoodra Engeland de Vereenigde Staten erkend had’. Men weet, dat de zending van een politiek avonturier, den koopman van twijfelachtig gehalte Jean de Neufville, naar Aken er het gevolg van was. Inderdaad sloot deze den 4en September met William Lee het ontwerptractaat af, zonder dat dit voorloopig eenige politieke beteekenis had.
Twee jaar later viel een copie van het verdrag van Aken in handen der Engelschen. De britsche regeering zag er een voorwendsel in, om de Republiek den oorlog te verklaren, nadat de Staten-Generaal niet geheel aan den eisch tot genoegdoening aan den gezant te 's Gravenhage, Sir Joseph Yorke, hadden voldaan. Buiten Amsterdam verwekte de ontdekking van dezen ongeoorloofden handel een storm van verontwaardiging;