hij vergezeld deed gaan van door hem vervaardigde in waterverf uitgevoerde kostuumteekeningen) iederen avond na het bezoek aan den Schouwburg - ‘aleer (hij) te bedde ging’. Gespeeld werden: Adelaide du Guesclin, Phèdre (2 ×), Rhadamiste et Zénobie, Zaire, Gaston et Bayard, Hamlet (2 ×), Iphigénie en Tauride, Mahomed, Philoctèle, Manlius Capitolinus, Oedipe (van Voltaire).
J. vindt Talma goed gevormd voor het tooneel - ‘niet swaar van Schillet’, maar zijn gelaat niet mooi: de neus was te klein, zijn oogen niet groot genoeg. Wat bij de eerste voorstelling onzen beoordeelaar vooral beviel in Talma, die de rol van Vendome speelde in Adelaide (3 Oct.), dat waren zijn ‘stille alleenspraken’; hij deed gelooven werkelijk alleen te zijn, zelfs zonder toeschouwers. De ‘stilte van zijn gesprek, de passie van zijn woede’ waren eenig. Alleen hinderde zijn schuddende beweging ‘als een hond, die zig van nat ontdoed’. Ook viel J. het verbleeken van Talma op, ‘door de lijding van zijn gevoel’. Hij had dat nog nooit in een tooneelspeler waargenomen.
4 Oct. Phèdre. - Deze voorstelling was een teleurstelling voor J. Damas (Hippolyte) leek een Hollandsche boer, Duchenois stond ver beneden Wattier, ‘een nul in 't eijffer van de kunst’. ‘Laage gemeene gebaarden’, haar geluid voor de teederheid te grof, haar gelaat als dat van ‘een aan den drank zijnde duytsche vrouw’, - ‘daar Wattier is, moet Duchenois wegblijven’. Daarentegen beviel Mme Bourgoin als Aricie hem ongemeen, schoone houding, goed gelaat, aangename stem. Haar kleed was hem te ver van de waarheid; de geschiedkunde zegt te veel om op het stuk der kleeding zoo te blijven dolen. Over Talma geen woord bij deze voorstelling. Wel over hem als Orestes in Andromaque (6 Oct.): Uitmuntend, schudde zich veel minder. Ondanks zijn lang kleed, dat meer romeinsch dan grieksch was, zag Jelgerhuis, dat Talma's beenen en voeten slecht stonden. Damas komt er ook slecht af, Mme Duchenois eveneens, Mme Bourgoin als Andromaque was zeer mooi, zacht en bevallig, vol gratie. Voortaan zal J. alleen over Talma spreken; het werk der anderen is te egaal, maar van Talma staat men altijd verbaasd. Alleen als iets opmerking verdient spreekt J. nog over Talma's medespelers. In Iphigénie en Aulide waar Talma den Achilles speelde, kwam hij niet boven den Hollander Passé uit: zijn ingehouden woede tegenover Agamemnon (4e bedr.) drukte hij meesterlijk uit.
De Rhadamiste van Talma (10 Octob.) was voortreffelijk, zijn sterven overschoon. - Duchenois als Zénobie was beter dan in vorige rollen, misschien omdat hierbij geen vergelijking mogelijk was. Als Orosman in Zaire was Talma volgens J. minder dan de vertolkers van die rol op het Holl. tooneel. Allen speelden dit stuk knoeierig, ook de kostumes waren slecht. Andries Snoek overtrof volgens den beoordeelaar Talma in de rol van Orosman.
De tooneelschikking in Gaston et Bayard was bij de Holl. tooneelisten beter. Talma werd in zijn rol van Bayard geëvenaard zoo niet overtroffen door Passé, Kruys en Snoek. Damas als Gaston was beter dan in vorige rollen. Duchenois werd in de rol van Euphémie overtroffen door Wattier; ze was woest, lomp, had den stand van een ‘vis wijf’. Juffr. Kamphuyzen speelde die ten tijde van J. ook, maar veel zachter en bevalliger. Hamlet. Hier viel J. het verschil in kleeding op van Talma (Hamlet) en zijn medespelers met de Holl. tooneelisten vergeleken. De Holl. kostumes vindt J. niet juist, maar de Franschen schijnen eerder Polen dan Denen. Het spel van