[Suringar, Tjeerd Nicolaas]
SURINGAR (Tjeerd Nicolaas), zoon van Gerard Tjaard S. Jur. Utr. doct. en van Aafke Jacobi, geb. te Stiens 13 Apr. 1741, overl. te Leiden 18 Juni 1820, gehuwd 1e te Woudsend 23 Dec. 1759 met Petronella Couperus, geb. Leeuwarden 11 Febr. 1738 en overl. te Lingen/Hannover 15 Mei 1805, 2e met Sophia Elisabeth Thijssen, wed. Em. Ds. Samuel Hubert. Als 18-jarig jongeling wordt hij ingeschreven als burger van Leeuwarden, waar hij spoedig het ambt bekleedde van Bouwmeester der gilden, in 1766 komt hij voor als vaandrig. In 1770 wordt hij verkozen tot ‘raad in de vroedschap’, in 1776 wordt hij schepen, welk ambt hij bekleedde tot 1779. In 1793 benoemd tot burgemeester, werd hij in 1795 uit zijn ambt ontzet, daar hij den eed van trouw aan de Republiek weigerde af te leggen. Hij begaf zich naar Lingen, waar zijn zoon Lucas (zie boven) hoogleeraar in de godgeleerdheid aan de Illustre School was. Nu diens benoeming tot idem te Leiden, verliet Tj. N ook Lingen, vestigde zich een paar jaar in Utrecht en vertrok in 1818 naar Leiden. Van 1777-1795 was hij ‘voogd’ van het St. Anthony Gasthuis te Leeuwarden in welk ambt hij zich zeer verdienstelijk wist te maken door het ‘nauwkeurig revideren en zorteren’ van alle papieren in het bezit van het Gasthuis.
Zijn portret in olieverf geschilderd, hetwelk jaren lang in de vergaderzaal van het St. Anth. Gasthuis gehangen heeft, werd gedurende de omwenteling weggenomen en aan de familie gegeven, in wier bezit het nog is.
W.J.P. Suringar