lingen 1768). Nog meer heeft hij in handschrift nagelaten; het is voor een deel uitgegeven door J. Brouwer in Nagelaten gedichten van Simon Stijl (Leeuw. 1835). Kritiek op De Mityleners uitgeoefend gaf Stijl aanleiding tot het schrijven van Een onderzoek nopens het eigenlijk karakter der Grieken, dat voor zijn pragmatische geschiedbeschouwing van belang is en verband houdt met zijn andere werken op historisch gebied. Niet alleen was Stijl tooneelschrijver, maar hij speelde zelf ook. Hij was jaren lang een zeer geliefd voordrager en spreker te Harlingen en kwam zoo van zelf op de planken. In 1762 stichtte hij te Harlingen een schouwburg, waar een door hem gevormd en geleid dilettantengezelschap geregeld speelde. Dertien jaar heeft hij dat tooneel bestuurd; veelal vervulde hij zelf de hoofdrollen. Waarschijnlijk heeft zijn drukke praktijk hem verhinderd de zaak verder in stand te houden. Dat zijn belangstelling voor het tooneel niet was verminderd, blijkt wel uit zijn Leven van Jan Punt, dat is opgenomen in dl. IX van de Levensbeschrijvingen van eenige voorname meest Nederlandsche mannen en vrouwen (Amsterdam, Harlingen 1774-1783, 8o.). Als een goed stuk nederlandsch proza heeft deze levensbeschrijving nog steeds waarde;
bekend gebleven is de daarin voorkomende beschrijving van den befaamden brand van den Amsterdamschen schouwburg den 11en Mei 1772, die in tal van bloemlezingen is opgenomen. Als zoodanig moest het stuk dan ook worden beoordeeld, daarnaast als een model van een biographie naar de eischen van die dagen. Stijl heeft in zijn Leven van Jan Punt vooral den ideaal-tooneelspeler willen schetsen, ten voorbeeld voor anderen en dat model uitgebeeld naar den persoon en de kunst van Punt. Het is dus begrijpelijk, dat hij in de bijzonderheden niet steeds nauwkeurig was; bovendien stonden in dit geval ook de oude en de nieuwe kunst scherp tegenover elkander. Blijkbaar bewonderde Stijl den ouden, deftigen declamatietoon van Punt en gevoelde hij weinig voor het meer moderne, natuurlijke spel en voordracht der jongeren. Zoo is het begrijpelijk, dat de tooneelspeler Marten Corver in zijn Tooneelaanteekeningen vervat in een omstandigen brief aan den schrijver van het leven van Jan Punt (Leiden 1782, 8o.) aan Stijl zoowel gebrek aan kennis van het tooneel als partijdige beoordeeling daarvan verweet. Daar de genoemde Levensbeschrijvingen naamloos verschenen, meende Corver met een jong, onervaren beginner te doen te hebben. Stijl liet den blaam niet op zich rusten en verdedigde zich met klem, echter weer anoniem, in Vier zamenspraken tusschen oom en neef ('s Gravenhage 1787, 8o). Corver sloot ten slotte dit belangwekkend debat met een brochure Iets voor oom en neef. ('s Gravenhage 1788, 8o.).
Het meest bekend is Stijl echter geworden door zijn historischen arbeid. Vooreerst moet worden aangeteekend zijn medewerking aan de Tegenwoordige Staat van Friesland (Tegenwoordige Staat, dl. XIII-XVI; Amsterdam, Harlingen 1785-1789, 8o.). Maar beroemd als een model van wetenschappelijk proza is gebleven zijn veelgelezen Opkomst en bloei van de Republiek der Vereenigde Nederlanden (Harlingen 1774, 8o.; 2e druk aldaar 1778, 8o.; 3e dr. Brussel, Dordrecht 1824, 8o.; 4e dr. Schiedam 1854, 8o.; fr. vert. van Chotin Brussel 1828, 1829, 2 dln. 12o.). Als inleiding tot den eersten druk voegde Stijl aan zijn werk toe zijn vertaling van Turpin's Verhandeling over de opkomst en ondergang