Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 5
(1921)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 819]
| |
ningen geboren, als zoon van Otto Ernst Gelder graaf van Limburg Stirum, militair commandant dier stad, en Albertina Maria, barones van Maneil. Hij studeerde te Franeker en Leiden, en promoveerde aan de laatstgenoemde Hooge School den 13en Maart 1829 tot doctor in de beide rechten. Van Stirum vestigde zich na zijn promotie voor goed in Leiden, waar hij in 1830 in het huwelijk trad met Jonkvrouwe Francona Diderica van Halteren. Tijdens de mobilisatie van dat jaar deed hij als luitenant der Schutterij dienst als plaatselijk adjudant, waarna hij in verschillende vertegenwoordigende lichamen gekozen werd: 1832 hoogheemraad van Rijnland, 1840 lid van de Provinciale Staten van Holland, 1843 wethouder van Leiden. In laatstgenoemd ambt maakte hij zich verdienstelijk door den aanbouw der eerste stedelijke gasfabriek. Nadat van Stirum in 1848 en 1849 aan de stad zijner inwoning zeer bijzondere diensten had bewezen bij de bestrijding der toen heerschende cholera, werd hij 7 October 1851 door den Koning benoemd tot burgemeester van Leiden. Die taak was niet gemakkelijk, daar Thorbecke's Gemeentewet moest uitgevoerd worden. Dat de nieuwe administratie in de Sleutelstad zonder moeilijkheden ingevoerd werd, is voor een groot gedeelte het werk van den nieuwen Burgemeester geweest. De regeering erkende deze verdiensten door ridderorden en door van Stirum te benoemen tot Curator der Universiteit. De leidsche burgemeester was bij de burgerij zeer gezien. De Maatschappij van Letterkunde koos hem in 1852 tot medelid. Hij overleed in 1859, nalatend een weduwe en een talrijk gezin. Zie: Levensbericht Letterkunde, door D. Tieboel Siegenbeek, 1859. van Wijk |
|