Rogge geven breede verhalen over de toestanden te Haarlem en de moeilijkheden aldaar door hem ondervonden. Hij was ‘volmaakt zuiver in de leer’, maar beroepen op de kerkorde van 1591, de ‘staatskerkorde’. Dat was voor enkele ouderlingen en een paar predikanten genoeg om den nieuwen broeder een wolf en een huurling te noemen. Spranckhuysen verlangde zijn ontslag, maar het werd hem niet verleend vóór 1618, toen de synode te Enkhuizen (9 Oct. - 5 Nov.) bijeen was. Deze synode had vele bezwaren tegen hem om de wijze waarop hij beroepen was en vooral omdat hij zich mede had ‘verloopen met het uitgeven van schandaleuse en calummieuse boekjes’; maar hij heeft zich ‘gewillig overgegeven tot de verzoening met den kerkeraad ten overstaan van de gedeputeerden der synode’, en de synode gaf ‘letteren van attestatie en brieven van recommandatie’ om uit te reiken na de beraamde verzoening.
Spranckhuysen had in die dagen een ‘Justificatie’ doen drukken. Andere werken van hem zijn: De geestelycke bataille tegen de dood (Delft 1647), De geestelycke triumph over de dood (ald. 1648), De lof en pligt des huwelyx (Fran. 1653), De roepende stemmen, rouwklage over Frederik Hendrik in Lijkreden en Gedichten begrijpende 't leven enz. van Sijne Hoogheit (Amst. 1648), De scheppinge der wereldvermaning tot dankbaarheit, Triumph wegens de Silveren Vloot.
Samuel à Doreslaer schreef een lijkrede op hem. In Juli/Aug. 1619 was hij op de synode te Leiden, in Aug. 1620 op die te Gouda. Hij behartigde toen de kerkelijke belangen te Heikoop ten aanzien van Ds. Rutgerus Clock en te Schiedam ten aanzien van Eleaser Swalmius.
In 1626 kwam hij in aanmerking voor een beroep naar 's Gravenhage; in 1636 voor 's Hertogenbosch.
Schilderij door Chr. van Queborn (C.v.Q. sc.).
Zie: Kerkelijk Handboek 1907, Bijl. 103, 110, 150; 1908, Bijl. 116; 1910, Bijl. 171; Reitsma en van Veen, Acta II 5-14; III 326, 411, 437, 464, 468; G. Brandt, Hist. der Reform. II (Amst. 1674) 301-305, 920 v.; H.C. Rogge, Joh Wtenbogaert II (Amst. 1875) 325 v.; Veeris en de Paauw (Enkh. 1750) 193 v.; B. Glasius, Godgel. Nederl. III ('s Hert. 1856) 386 v.; G.D.J. Schotel, Kerkel. Dordr. (Utr. 1845) II 280; A.C. Duker, G. Voetius I (Leid. 1897), 276, xxxiii, ciii, cv, cxxix; M.H.A. van der Valk, Kerkelijk Oud-Beijerland (O.-Beijerl. 1907) 134; W. Meindersma, De Geref. gem. te 's Hertogenbosch (Z.-Bommel 1909), 81.
Knipscheer