schappij der Nederlandsche Letterkunde bezit een handschrift en vele brieven van van Spaen.
Van Spaen was meer verzamelaar dan historicus. Toch heeft hij enkele werken nagelaten, die waarde hebben als historische onderzoekingen. Kleine publicatiën waren de Verhandeling over het regt der jagt op Veluwe (Arnhem 1784) en de Verhandeling over de crimineele ordonnantie van koning Philips in Gelderland (Arnh. 1794). Zijn eerste groote werk was de Oordeelkundige inleiding lot de historie van Gelderland (Utr. 1801-05, 4 dln. 8o.). Het werk is, zooals de titel naar waarheid zegt, geen eigenlijke geschiedenis van Gelderland, maar een inleiding daartoe. Allerlei onderwerpen uit de geldersche geschiedenis, met name die der middeleeuwen, worden in de twee eerste deelen behandeld; de twee laatste worden gevuld door een historische beschrijving van het kwartier van Nijmegen. Zijn volgend boek was de Historie der heeren van Amstel, van IJsselstein en van Mijnden (Den Haag 1807, 8o.), die nog steeds als gewichtige historisch-genealogische studie groote waarde heeft, al is zij in de bijzonderheden soms verouderd. Daarna gaf van Spaen een bundel losse stukken uit onder den titel Proeven van historie en oudheidkunde (Kleef 1808, 8o.), waarop nog meerdere bundels hadden moeten volgen, maar niet zijn gevolgd. Eindelijk zette hij zich aan zijn levenswerk, de Historie van Gelderland (Utrecht 1814, dl. I, 8o.), die hij door den dood is verhinderd te voltooien. In dit eerste deel beschrijft van Spaen de geschiedenis van Gelderland van de vroegste tijden tot den dood van Reinoud II in 1343; het was zijn bedoeling daarop nog twee of drie deelen te laten volgen, die het geheel zouden voltooien tot 1543; wat verschenen is, heeft nog waarde.
Zie: Jaarb. Ned. adel, 1888, 255 vlg.; 1893, 517 vlg.; Verh. Letterk. 1817, 17 vlg.; Konst en Letterbode 1818, I, 146 vlg.; Versl. en Meded. Letterk. 1868, 46 vlg.; Geld. Volksalm. 1885, 18 vlg.
Brugmans