het bezichtigen. Daarom ook voerde Smetius een uitgebreide correspondentie, die voor een belangrijk deel is bewaard gebleven.
Smetius was evenwel geen werktuiglijk verzamelaar; hij deed ook naar aanleiding van zijn vondsten historische onderzoekingen, waartoe het oude Noviomagum hem van zelf bracht. Zoo gaf hij met ondersteuning van den magistraat zijn beroemd Oppidum Batavorum seu Noviomagum (Amsterdam 1645, 4o.; sommige exemplaren hebben het jaartal 1644) uit, waarin hij tracht aan te toonen, dat het Oppidum Batavorum, waarvan Tacitus spreekt, geen andere plaats dan Nijmegen kan zijn; dat inzicht is door nieuwere onderzoekingen ten volle bevestigd en werd ook in de zeventiende eeuw door de meeste geleerden gedeeld. Door den dood is Smetius evenwel verhinderd zoowel om zijn museum volledig te beschrijven als om meer studiën daarover in het licht te zenden. Na zijn dood heeft zijn gelijknamige zoon Johannes Smetius Jr. (geb. te Nijmegen 1 Mei 1636, predikant te Ubbergen 1661, te Weurt 1662, in het Schependom van Nijmegen 1670, te Nijmegen 1679, gest. aldaar 15 Mei 1704) zijn werk voortgezet. Hij nam het museum over en publiceerde den door zijn vader aangevangen catalogus als Antiguitates Neomagenses sive notitia rarissimarum rerum antiquarum, quas in veteri Batavorum oppido studiose comparavit Johannes Smetius pater et filius (Nijmegen 1678, 4o.). Na den dood van den jongen Smetius in 1704 werd het museum verkocht aan den keurvorst van de Palts. De zoon heeft ook zijns vaders Beschrijving en Chronijk van de oude stad der Batavieren (Nijmegen z.j. 8o.) uitgegeven, nog later vervolgd als Chronijk vande stad der Batavieren, nevens de beschrijving van Nijmegen, door Johannes Smetius, uit de eigenhandige aanteekeningen verbeterd, vermeerderd, voorts vervolgd tot den jare 1784 (Nijmegen 1784, 8o.; door G.C. in de Betouw). J. in de
Betouw gaf later nog een vervolg tot 1818, H.D.J. van Schevichaven tot 1900. Smetius was ook latijnsch dichter.
Pastel door Rutger van Langevelt.
Zie: Kist en Royaards, Archief IV, 117 vlg.; bovendien de litteratuur over Nijmegen en de oudheden aldaar.
Brugmans