de Statenvergadering. Hij stond bekend als een geleerd en handig maar tevens als een opvliegend man. De Witt bleef met hem, weldra ook door zijn huwelijk aan de de Witten verwant, in intieme betrekking en gebruikte hem voor menige binnen- en buitenlandsche zending, vooral in de noordsche zaken, waarin hij 1655-1660 een belangrijke rol speelde, met name als een der gezanten naar Zweden in 1657, van waar hij einde Nov. 1656 terugkeerde na het tractaat van Elbing (Sept. 1656), naar Denemarken, Zweden en Polen (Mei 1659/60), waar hij den vrede van Kopenhagen hielp sluiten. Hij bewees ‘neef’ de Witt in de Statenvergadering menigen politieken dienst als pensionaris zijner stad en werd daarvoor 7 Mei 1664 beloond met den belangrijken post van secretaris van den Raad van State, wat hij onder de Witt en ook onder Willem III gebleven is, ofschoon hij dezen soms tegenwerkte, aldus een kwart eeuw lang een der drie voornaamste ‘ministers’ van den staat. Hij was verder een niet onverdienstelijk dichter en schreef verzen in de Dordsche Kraam en andere liedboekjes. Hij had ook kunstzin, wat vooral uitkwam bij het slaan van de talrijke herinneringsmedailles van staatswege, waarvoor hij niet alleen de legende maar, naar men meent, ook soms de afbeeldingen placht te bezorgen, in ieder geval te beoordeelen. Hij was tweemaal gehuwd, 1e met Christina van Beveren, en 2e met Arnoldina van Beaumont, bij welke laatste hij een zoon Simon had, die volgt, en een dochter Elisabeth, geh. Aug. 1693 met den griffier der Staten-Generaal sedert 1700, François Fagel. Hij werd in de Groote kerk te Dordrecht begraven in de familiekapel.
Schilderijen door J. Mijtens, G. Schalcken, A. Palamedes (?) en een onbekende. Prenten door J. Houbraken.
Vele brieven van hem en aan hem in de groote brievenverzamelingen betreffende Johan de Witt, in de oude dl. V, in de nieuwere dl. I en II. Van hem: Grafschrift van den heer Mr. Joan de Witte (1653). Vgl. van Loon, Historie penn. II, 555; III, 24.
Blok