phie deze gezond kan maken. In het tweede deel van het boekje poogt de schrijver zich tegenover de onderling afwijkende parallelle gedeelten in het Oude Testament te rechtvaardigen. Hij gaat zelfs zoover van te beweren, dat b.v. 2 Sam. 22 en Psalm 18 beide door David in verschillende redacties uitgegeven zijn. De stelling van Albert is hier geoutreerd.
Den graad van doctor in de godgeleerdheid verwerft Jan Jacoh zich in 1742 op grond van de Dissertatio ad locum Apostol. Philipp. II, 5-11 (Leiden 1743), een proeve van dogmatische kennis en inzicht, die met zijn oostersche studie nauwelijks in verband staat.
Twee jaar later wordt hij hoogleeraar te Herborn (niet ver van Marburg), waar hem, uit zijn huwelijk met Suzanna Amalia Schramm, in 1749 zijn zoon Hendrik Albert (kol. 711) geboren wordt. In hetzelfde jaar neemt hij van zijn vader het onderwijs in de godgefeerdheid en oostersche talen te Leiden over. Na diens dood in 1750 wordt hij tevens interpres legati Warneriani en regent van het Staten-college.
Spoedig daarna is Schultens in theologische twisten en twistgeschrijf gewikkeld - men zegt nolens volens - tot schade van de oostersche wetenschap, die hij althans niet in geschrifte bevorderd heeft. Naar aanleiding van het optreden van den zwolschen predikant v.d. Os (zie kol. 408) en de desbetreffende adviezen der leidsche faculteit van godgeleerdheid, koos Schultens met beslistheid partij tegen de ultra's, in pamfletten en in lijvige werken (Uitvoerige waarschuwinge op verscheide stukken der kategismusverklaringe van A. Comrie; Leiden 1755). Zijn onderwijs in de oostersche philologie heeft evenwel uitstekende leerlingen gevormd onder wie zijn zoon Hendrik Albert (die voorgaat), N.G. Schroeder en E. Scheidius. In het prospectus voor een complete uitgave van Maidänï's Arabische spreekwoorden van 1791 heeft de zoon getuigd van zijns vaders belezenheid in de arabische literatuur: qui vir, etsi per curarum multitudinem aliarumque rerum, praesertim theologicarum, occupationes, famam non potuit libris scribendis posteritati commendare, ingenio tamen ac multiplici eruditione praestitit inter suos; in Arabicorum autem librorum lectione paternam diligentiam non tantum aeqnavit, sed longe multumque superavit.
Proeven van het werk zijner leerlingen vindt men in Sylloge dissertationum philologico-exegeticarum sub praesidio A. Schultens, J.J. Schultens et N.G. Schroeder defensarum (Leiden en Leeuwarden 1772-1778, 2 deelen).
Schilderij door P.F. Laereix, Univ. te Leiden, lith. L. Springer; door een onbekende Lakenhal te Leiden.
Zie: M. Siegenbeek, Geschiedenis der sLeidsche Hoogeschool, Register i.v.
Wensinck