volking vormen. Oorspronkelijk bestaat er tusschen het
Hebreeuwsch en het Arabisch dus volkomen gelijkwaardigheid. Waardoor is nu het Arabisch de meerdere van het Hebreeuwsch geworden? Door het isolement van Arabië aan de eene, en door het commercium en connubium van Palestina aan de andere zijde.
Deze oratie is ook weer de aanloop tot een groot werk, waarin de hier uitgesproken gedachten nader ontwikkeld en verdiept zullen worden. In 1738 verschijnt het tweede deel van de Origines Hebraeae, waarin de onderlinge verhouding der verschillende semietische talen uiteengezet wordt, op een wijze, die wel later verbeterd en aangevuld, maar niet principieel gewijzigd zal worden.
In dit werk wordt tevens een inzicht geformuleerd, dat de grondslag voor de algemeene taalvergelijking genoemd kan worden. Schultens toont aan, dat het Perzisch etymologisch niet verwant is met het Arabisch, Hebreeuwsch enz. (de naam semietische talen komt eerst in het eind der 18e eeuw op), maar wel met verschillende germaansche talen. Verder: dat het Turksch noch met de semietische, noch met de germaansche groep etymologisch samenhangt, maar in Centraal-Azië thuis hoort.
Deze leidende gedachten worden nader toegelicht en verdedigd in andere geschriften van grooten of kleinen omvang, waarvan te noemen zijn: De defectibus hodiernis linguae hebraeae eorundemque resarciendorum tutissima via ac ratione originibus hebraicis subserviens opus (Franeker 1731). En: Oratio altera de linguae arabicae antiquissima origine, waarmee hij in 1732 het hoogleeraarschap te Leiden aanvaardde. Naast het regentschap van het Staten-college en het ambt van Interpres legati Warneriani werd hem namelijk 1732 het gewoon hoogleeraarschap in de oostersche talen opgedragen, hoewel zijn voorganger Heiman nog in functie was; men schijnt diens werkzaamheid niet bijzonder gewaardeerd te hebben. In 1740 werd Schultens tevens belast met het onderwijs in de Hebreeuwsche Oudheden.
Uit zijn laatste periode dateeren zijn gecommenteerde vertalingen van de boeken Job en Spreuken (Leiden 1737 en 1748). Hier heeft hij zijn beginselen in practijk gebracht. Dat deze werken gewaardeerd werden, blijkt uit het feit, dat van de vertaling van Job een fransche bewerking verscheen en dat het boek over de Spreuken in Duitschland door G.J.L. Vogel opnieuw uitgegeven is. Merkwaardig genoeg, heeft Schultens zijn (in manuscript in de leidsche bibliotheek bewaard) vergelijkend hebreeuwsch woordenboek nooit gepubliceerd, en, nog merkwaardiger, ook zijn zoon en kleinzoon hebben dit nagelaten.
De nieuwe en wijde uitzichten die Schultens wist te toonen, worden nauwelijks verdonkerd door de schaduw der overdrijving, die zeker te onderkennen is. Het nageslacht vergeet wel eens de waarde juist dezer overdrijvingen te schatten.
Schultens' overige geschriften zijn van polemischen aard. Verschillende theologen van naam: Antonius Driessen, Taco Hajo van den Honert en Gousset (Gussetius) toonden zich weinig ingenomen met zijn inzichten en methode. Volgens hen kon het Hebreeuwsch op eigen beenen staan, zonder hulp van het Arabisch te behoeven. Schultens verdedigt zijn methode in Vindiciae originum hebrasarum et opusculi de defectibus hodiernis linguae hebraeae (voorrede van 1737) en in Vetus et regia via hebraizandi