deel, later echter niet, maar zijne zaken waren in 1847 reeds op zoo solieden grondslag gevestigd, dat de voortduring der ziekte hem weinig kon schaden.
In 1849 verving hij den paardenarbeid in zijne fabriek door stoomkracht. In 1854 kocht hij met T. Bakker eene branderij te Sappemeer; ook hier waren aardappelen het materiaal, waaruit het product, de moutwijn, gestookt werd. In 1859 richtte hij eene fabriek te Zuidbroek op, waar behalve de bovengenoemde artikelen dextrine en beenzwart vervaardigd werden.
Omstreeks 1862 had Scholten reeds zoo voordeelig gearbeid, dat hij besloot, ook naar andere middelen van bestaan dan hetgeen uit aardappels verkregen kon worden, de hand uit te strekken. In dat jaar werd te Groningen eene suikerraffinaderij opgericht, die hij ‘Selfhelp’ noemde. Ook verhuisde hij dat jaar naar die gemeente.
In 1865 werd een aardappelmeel- en stroopfabriek te Brandenburg in Pruisen gesticht. Daar deze evenals zijne andere fabrieken gunstige uitkomsten opleverde, bleef het hierbij niet, maar werd in 1869 een dergelijke fabriek te Neu-Ruppin, in 1870 eene te Tangermünde gesticht. In 1869 werd te Sappemeer een graanbranderij gesticht, die in 1878 gedeeltelijk werd verkocht. In 1872 werden dezelfde soort fabrieken, een in Oostenrijksch, een in Russisch Polen gebouwd; in 1875 werd die te Tangermünde, aan welke Scholten ƒ 150.000 had verloren, naar Pruisisch Polen overgebracht, terwijl er bovendien in Nederland en Pruisen telkens fabrieken werden gesticht of aangekocht. De in 1854 overgenomen branderij, die intusschen geheel Scholten's eigendom geworden was, werd in 1878 door hem veranderd in een stroopapier- en strookartonfabriek.
Enkele buitenlandsche fabrieken werden later met groote winst verkocht, maar bij zijn overlijden had Scholten toch nog 16 fabrieken, te zamen gedreven met een zeer groot kapitaal (in 10 weken van den herfst 1890 werd voor ruim 5 millioen gekocht of uitgegeven); in het geheel zijn door hem 24 fabrieken gesticht, waarvan 8 opgeheven of verkocht werden, en waarvan sommige niet alleen aardappelproducten, maar ook kandij en stroopapier vervaardigden.
Eindelijk legde Scholten zich in het laatste tiental zijner levensjaren nog toe op de veenderij. Hij kocht langzamerhand ruim 3300 hectaren veengrond onder Emmen en stichtte er de veenkolonie Klazienaveen, waar hij een turfstrooiselfabriek oprichtte.
Hij werd reeds op den leeftijd van ongeveer 40 jaren door eene hinderlijke doofheid bezocht, die steeds verergerde, zoodat hij op dien van 60 jaren bijna volkomen doof was. Dit had evenwel op zijn werkkracht en ondernemingsgeest, die met de jaren nog toenamen, geen invloed. Hoewel zijn eenig kind, J.E. Scholten, een goed man van zaken was, dreef de vader tot den dag van zijn overlijden alle fabrieken zelf.
Scholten had een groot aandeel in de oprichting der Nederlandsch - Amerikaansche Stoombootmaatschappij (thans Holland - Amerika-lijn). Een harer eerste stoombooten droeg zijn naam.
Op 28 Aug. van elk jaar gaf Scholten aan zijne beambten en arbeiders een aandeel in de winst der fabriek tot een bedrag, bij sommigen tot 40% van hun jaarlijksch inkomen, naarmate