[Schenck, Karel Jacob August Willem]
SCHENCK (Karel Jacob August Willem), geb. 5 Mei 1799 te Dillenburg, gesneuveld in de Padangsche bovenlanden 22 Juli 1832, was de zoon van Willem (die volgt) en A.P.W. Frensdorff. Na korten tijd in Franschen dienst geweest te zijn, verliet hij dien in Dec. 1813; in Maart 1815 verbond hij zich als cadet bij het 19e bataljon infanterie van het nederlandsche leger, hetwelk bestemd was voor den dienst in Oost-Indië. Den 29en Oct. 1815 uitgezeild van den Helder op het schip Amsterdam, kwam hij 14 Mei 1816 te Batavia, werd nog in ditzelfde jaar aangesteld tot 2en luitenant en 24 Aug. 1818 tot 1en luitenant. In dien rang maakte hij (1821) onder generaal de Kock de expeditie in Palembang mede, na afloop waarvan hem, ter belooning van betoonde dapperheid, het ridderkruis der Militaire Willemsorde werd geschonken. Hij werd daarna adjudant bij den Kommandant van de 1e Groote Militaire Afdeeling (zijn vader), met standplaats Batavia. Tot kapitein bevorderd den 25en Dec. 1823, nam hij in 1831 en 1832 met het 1e bataljon (de jagers van Krieger) deel aan den Padri-oorlog, ter westkust van Sumatra. Den 22en Juli 1832, bij het binnendringen van de laatste benting van de linie van Boekit-Kamang op den berg Marapalam, stierf hij, getroffen door een lanssteek van een der priesters, den heldendood. Een eenvoudige steenen zuil, waarin zijn naam is gebeiteld, toont den beklimmer van den Marapalam de plek, waar hij ter ruste werd gelegd.
Zie: H.M. Lange, Het Nederlandsch Oost-Indisch leger ter Westkust van Sumatra 1819-1845 ('s Hertogenbosch 1852), I, 212; W.A. van Rees, Vermeulen Krieger (Arnhem 1870) 172-176, 193, 194; verder overgenomen uit een geslachtslijst.
Koolemans Beijnen