| |
[Schelandre, Jean de]
SCHELANDRE (Jean de) (Heer van Soumazannes) geb. c. 1585, overl. c. 1635. Lezers van de vijf verschenen deelen van Het Staatsche Leger door ten Raa en de Bas weten, dat de Staten, in de XVIle eeuw, Fransche regimenten in dienst hadden, weten ook dat onder de bevelvoerende officieren de grootste namen voorkomen van den protestantschen en milltairen adel van Frankrijk, zooals de heeren La Noue, de twee Chastillon's, de twee Bethune's, de heeren de Hauterive, de Courtomes, d'Estrades, de Bouillon, wier jongere broeder zich
| |
| |
Turenne noemde. In de Lage Landen begonnen zij hun krijgskundige loopbaan, bij Maurits gingen zij ter schole om de krijgskunde te leeren en, toen de jonge Seigneur du Perron, beter bekend onder den naam van René Descarte in 1618 zich naar Breda begaf, deed hij niets anders dan den grooten stroom volgen. Zoo deed ook een eenvoudig soldaat der Staten, over wien de Hollandsche kronieken en archieven niet spreken, maar die zich een naam heeft verworven in de Fransche letterkunde: Jean de Schelandre. Was hij alleen bekend door zijn drama Tyr et Sidon, dat als tragedie in 1608 en als tragicomedie in 1628 een plaats verwierf in de ontwikkeling van 't tooneel vóór Corneille, dan zou er geen reden zijn hem in dit woordenboek te vermelden, maar daar verscheidene van zijn gedichten, zooals wij hebben kunnen aantoonen, aan Holland gewijd zijn en een van hen een waar krijgsverhaal in verzen is, moet hij hier zijne plaats vinden, temeer daar wij nu over onuitgegeven documenten beschikken, die wij nog niet kenden, toen wij over hem schreven in Ecrivains français en Hollande dans la première moitié du XVIIe siècle.
Jean de Schelandre werd, volgens de biografie, die Colletet hem wijdde in zijn Vies des Poëtes français, waarvan het manuscript helaas door een brand in 1871 vernietigd werd, in 1585 geboren op het kasteel van Soumazannes (Meuse), welke datum twijfelachtig is, daar wij hem in Juli 1604 reeds tegenkomen als voornaamste partij bij een notarieele acte. In een zin bewaard in de Notice van Asselineau schrijft dezelfde Colletet over dezen dichter: ‘Hij werd naar Holland gezonden om de beginselen der krijgskunde te leeren. Als gewoon soldaat in dienst getreden in 't leger van Turenne, klom hij achtereenvolgens op tot luitenant en kapitein. Daarna ging er bijna geen veldtocht voorbij, zonder dat hij den koning diende als kapitein of als vrijwilliger, zooals het een edelman van zijn stand betaamde’.
Dat is alles vrij vaag, en zoo schrijven wij geen geschiedenis meer. Van alles wat Colletet verhaalt is er slechts ééne verklaring belangrijk: ‘hij werd naar Holland gezonden’ - omdat ik in staat ben die te bewijzen. De vermelding van Turenne gaan wij met stilzwijgen voorbij, omdat deze in de lijsten der Staten alleen voorkomt in de jaren van 1633 tot 1637, als kapitein van het regiment van Maisonneuve (cf. Het Staatsche Leger t. IV (1918), 164, n. 4). Het tweede getuigenis schijnt juister, het handelt over de immatriculatie aan de Universiteit te Heidelberg op 11 Aug. 1596 van
Joannes Junius, Metensis;
joannes scelander, Sedanensis
injurati propter aetatem.
De leeftijd van 11 jaar volgens dezen datum zal niemand verwonderen, die b.v. het Album studiosorum van Leiden heeft ingezien, maar in een onlangs verschenen artikel in de Revue d' Histoire littéraire de la France (1921) heb ik aangetoond dat er twee Jean de Schelandre zijn, volle neven, en niets bewijst, dat het onze J.d.S. is, die in Duitschland gestudeerd heeft. Bovendien vertelt Colletet ons, dat hij zich onderscheidde aan de Sorbonne, waarvan ik echter nergens de bewijzen heb kunnen vinden.
Zullen de Hollandsche archieven, na grondig onderzoek, stelliger uitkomsten opleveren? Tot nu toe zijn er geen strookjes over Schelandre in den beroemden klapper van de Bibliothèque Wallonne te Leiden, maar onder den naam van Béthune vond ik eens: ‘Béthune, cap. Ostende,
| |
| |
1601; col. avril 1602. Comp. Dussau, du Fort, Hamelet, Du Puy, Chalandre, du Buisson, Ceridos, Montmartin; comp. 145 h’. Dit was een openbaring, want hier vinden wij Schelandre's naam, juist op het te verwachten tijdstip, te midden van die der officieren, door den dichter genoemd in zijn Ode Pindarique ... op de inneming van Grave. Het doorsnuffelen van de Commissie-Boeken, de Resolutiën, van den Staet van Oorloge bevestigden dit resultaat evenals 't doorlezen van het Journaal van Duyck en van de Belegeringhe der Sladt Oostende van Fleming. Ongelukkig vindt men in het Eedboek van de kapiteins in dienst der Staten (Rijksarchief, no. 1928, z. 16 en 17) wel de onderteekening van Schelandre, maar met den voornaam Robert. Juist dezelfde onderteekening heb ik gevonden in het ‘Cabinet des Titres’ in de Bibliothèque Nationale te Parijs, op een kwitantie, waarbij ‘Robert de Schelandre, page de la chambre du Roi’ erkent te hebben ontvangen ‘deux centz escus’ ‘pour son hors de paige’, te Parijs, den 10den Januari 1598. Indien Robert op dat tijdstip den dienst van Henri IV verliet, was dit zekerlijk om daarheen te gaan ‘où ce grand prince envoyoit tous ceux qui avoient l'honneur de porter ses livrées’ (Racan), dat wil zeggen naar Holland. De tijd was niet verre, waarop de Staten ‘donnèrent ... charge au sieur de la Noue de leur amener deux mille François en Hollande’ (van Meteren, Oorlogen, trad. fr. de 1618, fol. 451). In den Staet van Oorloge van 1599 vinden wij reeds, na
zijn colonel ‘heere de la Noue’ (Odet, zoon van François) den kapitein Chalander aan het hoofd van zijn ‘113 Spiessen ende roers’, met een bezoldiging van 1460 fl. per maand, zoowel voor zijn piekeniers als voor zijn muskettiers. Welnu, in dit officiëele document, evenals in de verhalen van Duyck en Fleming, en verder overal waar er kwestie is van kapitein Schelandre, en niettegenstaande kleine verschillen in schrijfwijze van den naam, moet men, zooals het Eedboek het bevestigt, denken aan Robert. En in welke betrekking stonden Robert en Jean de Schelandre tot elkaar? Robert was de oudste, Jean de jongste broeder, zooals het testament bewijst van hun vader Robert Thin de Schelandre, gouverneur de Jametz, heer de Sousmazannes ‘lequel estant en son lit, malade, ... ordonne ... le 27 mars 1591, que damoiselle Agnetz de Lisle, sa femme, soit et demeure tutrice de Robert, Jan, Heleyne et Charlotte, enffans dudit sieur testateur et de ladite damoiselle sa femme ... et que 2000 écus soient employés par ladite damoiselle sa femme en l'achapt de leur terre pour et au nom de Jan, son fils puisné, afin de décharger d'autant la terre de Sousmazannes au profit de Robert son fils aisné.’
Wij kunnen ons gemakkelijk voorstellen, dat Robert de Schelandre aan 't hoofd staat van een compagnie zooals de Staet van Oorloge bewijst en dat de jongere Jean onder hem dient. 't Is waar dat Jean nooit over zijn broeder spreekt, misschien kon hij slecht overweg met zijn chef. Zeer zeker is echter dat de verzen van Daniel d'Anchères (anagram van Jean de Schelandre) zoo nauwkeurig zijn, dat er niet aan te twijfelen valt, of zij zijn het werk van een ooggetuige.
Uit het eerste gedicht, uitgegeven in de Meslanges poétiques na het verschijnen van Tyr et Sidon (1608) onder den titel van Le Procez d'Espagne contre Hollande plaidédes l'an 1600 apres la Bataille de Nieuport, moeten wij niet verzuimen, de volgende biografische bijzonderheid op te merken:
| |
| |
Le bruit d'un tel exploit dans mon áme fit naistre
Un esguillon de Mars, un desir de cognoistre
Le guerrier qui deffend nompareil en vertus
De l'acier de Cesar, les raisons de Brutus ...
Dat wil zeggen, dat dadelijk na den slag bij Nieuwpoort, 2 Juli 1600, Jean de Schelandre dienst nam in het leger van Maurits. En juist op den 5den Juli vinden wij in het Journaal van Duyck (uitg. Muller, t. II (1864), 684): ‘de compagnie van La Simandière gaf hij aan Pommarède, die van Cormières aan Du Puys ende die van Mariscot aan Chilandre’, natuurlijk Robert.
De volgende regels geven ons 1606 als datum van het gedicht ‘dedié à très-sage Prince et très valeureux capitaine, Maurice de Nassau, due de Grave, etc.’:
La Flore, par six tois de nouveau s'est paréo,
Depuis qu'un bel instinct de victoire asseurée
Vous fit entrer en Flandre, et, costoyant ses bords,
Paver les flots de naus et les sables de morts.
Dit kan terzelfdertijd een sombere herinnering zijn aan het slagveld, waar de Spanjaard 3000 en Maurits 1000 dooden achterlieten. Buiten deze twee citaten geeft het gedicht geen verdere biografische bijzonderheden, maar het is belangrijk door den geest, die er uit spreekt: een vurige liefde voor de vrijheid en een bittere haat tegen alle tyrannie, juist de geest die deze jonge Franschen, meestal protestanten, bezielde, die hunne wapens en bloed veil hadden voor de vrijheid der Nederlanden. Het mooie vers, dat wij aanhaalden (De l'acier etc.) uit dezelfde gevoelens, die wij terugvinden in een Ode van Theophile en een Discours van Balzac, opgegeven werk, dat zij dichtten toen zij nog studeerden aan de Leidsche Hoogeschool. De dichter Jean de Schelandre voelt zich in een droom overgebracht aan de voeten van den Oppersten Rechter, die voor zich oproept ‘deux nymphes d'ici-bas', Spanje en Holland:
Orgueilleuse en son dueil, dolente en son orgueil,
Portoit la rage au front et les larmes à l'oeil.
Zij dient hare klacht in tegen ‘la rebellion d'Hollande sa sujette’.
A tant se teüt Espagne et sur pied se diessa,
Puis d'un humble maintien, Hollande s'advança.
L'or de ses blonds cheveux, où Cupidon se joue,
D'un humide réseau, sans parade se noue.
Son front, illuminé de flambeaux azurés,
Les lis de son teint frais, de rose colorés,
L'embonpoint de ses bras, mi-couverts de la manche,
Son voile à cent replis de fine tolle blanche,
Tiroient au fond des coeurs plus de rayons ardants,
Que l'Espagnole pompe aux yeux des regardants.
Aan de bijzonderheden van den blooten arm en de geplooide muts, herkent men een Zeeuwsch model, maar wat ons het meest belang inboezemt is de ontwikkeling van een geliefd thema uit de XVIe eeuw in Frankrijk, uitgedrukt in de Vindiciae contra tyrannos, de strijd tegen het despotisme:
Les Roys sont vos nepveux, s'ils gouvernent en paix,
S'ils briguent, en douceur, l'amour de leurs subjets ...
Mais si bridant les coeurs et les langues craintives
Des peuples asservis, lls transforment les noms
De Princes en Tyrans, de Caesars en Nérons,
Si, pour souverain Chef, ils ne vous recognoissent,
Si, brutaux, de rapine et de meurtre ils se paissent,
Il faudra prende en gré la rage qui les poind?
Nous sentirons les coups et n'on soufflerons point?
Het tweede gedicht van Jean de Schelandre is getiteld: Ode pindarique sur le voyage fait par l'armée des Etats de Hollande au Païs de Liége l'an 1602. Item sur la prise de Grave. Men vindt het op pag. 43 van de Meslanges poëtiques in de uitgave van Tyr et Sidon van 1608. Een zeer eigenaardig onderwerp, want de voyage of expeditie van Maurits in het land van Luik, dat hij inderdaad door- | |
| |
trok, in Juli 1602, en waardoor hij Zuid-Brabant bedreigde. verliep niet bijzonder glansrijk, want zij eindigde in een - als men wil - strategischen terugtocht waarbij ten leste Grave ingenomen werd. Maar onze verwondering stijgt nog wanneer men om zoo te zeggen dag aan dag het verhaal van den dichter tracht te controteeren door het Journaal van den trouwen procureur-fiscaal Duyck (t. III, 308-488). Zij schijnen te wedijveren in nauwkeurigheid en men kan evengoed den een als den ander gebruiken om de positic van elk corps troepen te bepalen op het plan van Lambert Cornelisz (Rijksprentenkabinet, Collectie Muller, No. 1182).
Het is niet meer dan natuurlijk, dat de Franschen er een goede plaats innemen; men vindt de formatie van hun twee regementen geteekend en vermeld:
Qui, par la noue antrefois
Et par chastillon conduites,
Dat Hallot de Dommarville, de militaire onderwijzer van den jongen Frederik Hendrik, Henri de Chastillon is opgevolgd, nadat deze den 10den Sept. 1601, te Ostende gesoeuveld was, terwijl de Chastillon wederom in Januari in de plaats was gesteld van Odet de la Noue, die zich teruggetrokken had, is wel bekend. Maar het corps, dat intusschen machtiger was geworden, was in twee regimenten gesplitst, en Dommarville kreeg 't bevelhebberschap over de eene, en Léonidas de Bethune, bloedverwant van Sully, over de andere helft:
Deze voorspelling van een schitterende toekomst voor Béthune toont, dat het stuk geschreven is vóór 5 Aug. 1603, den dag waarop Léonidas den dood vond te Geertruidenberg, bij gelegenheid dat hij tusschenbeide kwam in een twist tusschen Fransche en Engelsche soldaten. Overal waar wij het dichtstuk vergelijken met het Journaal van Duyck, vinden wij de treffendste overeenstemming (b.v. in de bovenvermelde namen der gesneuvelde fransche kapiteinen, zoodat ongetwijfeld de Ode Pindarique het verhaal is van een ooggetuige. Ik durf hetzelfde zeggen van den volgenden indruk van een bombardement, ontleend aan een vergelijking voorkomend in la Stuartide (1611), maar ook reeds in het Modelle de la Stuartide, dat ik terugvond in het British Museum (Ms. 16 E XXXIII fol. 132):
Ainsi encore, aux mazures d'Oostende,
Fond un boulet de la dune Flamende,
Et par dessus un terreux logement
Vient le couvert [het dak] effleurer seulement;
Là le soldat, qui, avant ce vacarme,
Si deslassoit d'un silénique charme,
Parloit d'amour ou dormoit à recoy [in stilte]
Change vizage et sursaute d'effroy,
Puis les tuilots et la poudre [stof] secoue
Et, tout rassis, au peril fait la moue ....
Ik twijfel er dus niet langer aan of Jean de Schelandre heeft zijn broer Robert gevolgd bij het beleg van Ostende, maar ik heb het bewijs, dat de laatste stierf ongeveer Aug. 1603, want een besluit van den Raad van State van 17 Sept. verklaart: ‘Capn. Pierre Baldran: Pierre Baldran de Casa doet eede als capn. van de compagnie van wijlen capn. Chalanders’. Is Jean toen doorgegaan met voor Ostende al de ellende te lijden, die de Groot en na hem Malherbe zoo welsprekend hebben beschreven: ‘Nee perimit
| |
| |
mors una semel’? Wij weten het niet, maar uit een onuitgegeven notarieele acte uit het kantoor van notaris Stasquin te Sedan, gedagteekend 12 Juli 1604, meer dan twee maanden vóór den val van de stad, die zich den 20sten Sept. overgaf, blijkt dit: ‘comparut personnellement Jan de Schelander, escuyer, Sr. de Soumazannes, estant de present à Sedan, lequel a recongnut avoir vendu, constitué, etc.’
De titel, dien hij draagt, wordt verklaard door den dood van zijn ouderen broer in het voorafgaande jaar en dezelfde omstandigheden veroorloven hem, iets verder, van zich zelven te spreken als: ‘ayant charge de dame Agnets de Lisle sa mère’. Eenige maanden later leeren wij uit een andere onuitgegeven acte, uit hetzelfde kantoor, gedateerd Nov. dat hij den zoon van zijn knecht Chr. Mareschal in de leer geeft aan Toussaint Ladague, lakenkoopman te Sedan, om in diens vak opgeleid te worden.
Eindelijk hooren wij, hoe hij, op 22 Juni 1610, door bemiddeling van denzelfden ministerieelen ambtenaar 600 livres tournois leent, maar ditmaal
laat hij zich vertegenwoordigen door den koopman Jean Amour uit Verdun. Zonder twijfel was hij weer weg, waarschijnlijk met de troepen van Maurits, mee. Deze hield den 11den Juli ‘monstering’ op de schans van Schenck, voordat hij, bijgestaan door maarschalk La Châtre, Culik ging belegeren. Het werd echter 18 Aug. eer de laatste zijn troepen voor de muren der stad bracht. Uit een zin uit de voorrede van La Stuartide (1611) opgedragen aan Jacob I, blijkt, dat de dichter er bij tegenwoordig was: ‘Je poursuivray donc, Sire, ... pourveu que nous n'ayons pas, tous les ans, le divertissement d'un voyage [veldtocht] à Juilliers [Gulik].’ Verder zwijgen de archieven, tot wij uit een onuitgegeven procuratie van Charlotte de Schelandre, zuster van den dichter, gedateerd 4 Jan. 1639, vernemen, dat zij zich de eenige erfgenaam verklaart van wijlen haar broèrs en zuster, Hélène, Robert en Jean en aanspraak maakt op de heerlijkheid de Sousmazannes. Jean moet dus vóór dien datum gestorven zijn, misschien in 1635, zooals Colletet meent, ab intestato, zonder kinderen en diep in de schulden, want de schuldenaren leggen beslag op zijn bezittingen. Nergens wordt er melding gemaakt van een weduwe, zoodat wij moeten twijfelen aan zijn oude levensbeschrijving, die vertelt, dat hij getrouwd geweest is, en dat hij oneenigheid kreeg met eenige vrienden, die zijn vrouw, Mlle de Schelandre, tot het catholicisme zouden hebben bekeerd. De betrekkingen tusschen de Schelandres en Holland bleven niet beperkt tusschen deze, welke wij nagegaan hebben in de personen
van Robert en Jean; Haag, La France Protestante 1ste ed., t. VI, p. 44, art. Jaucourt vermeldt een Renée de Schelandres, gehuwd met Louis van Jaucourt, heer van Etrechy, die in Holland diende onder maarschalk Gaspard II de Chastillon. Verder had Louise de Coligny in haar dienst een Mlle de Chelandre, aan wie zij, bij testament van 8 Nov. 1620, naliet een ‘somme de six mil livres tournois’. Dat moet dezelfde zijn als de ‘opperhofmeesteres’ onder Frederik Hendrik, op wie Prof. P.J. Blok zoo vriendelijk is geweest onze aandacht te vestigen en die Constantijn Huygens (Gedichten, uitg. Worp, t. II, p. 144) bezongen heeft in de volgende regels:
Qu'il n y a rien de si dispos,
Que la Chelandre nostre Mère,
Qu'elle se lasse du repos
Qu'elle se repose en carrière.
| |
| |
Hierna (1626) hoort men in Holland niets meer van de Schelandres, maar wij, onderzoekers van het verleden, stellen ons tot taak ook de kleinste berichten te verzamelen van den Franschen kapitein Robert de Schelandre, die stierf voor de onafhankelijkheid van Holland, en van den Verdunschen edelman Jean de Schelandre, die zijn zwaard en pen in dienst stelde van dezelfde zaak.
Zie: Tyr et Sidon, Tragédie ou les Funestes Amours de Belcar et Meliane avec autres Meslanges Poétiques par Daniel d'Anchères, gentilhomme Verdunois, Paris, Jean Micard, 1608, 1 vol. in 16o.; nieuwe uitgave, zonder de Meslanges, door J. Haraszti, voor de Société des Textes français modernes, Paris, Cornély, 1908, in -16o.
Tyr et Sidon, tragi-comédie divisée en deux journées, Paris, Rob. Estienne, 1628 in 16o., anoniem: J. de Schelandre wordt slechts genoemd in het voorwoord van Ogier; men vindt deze ‘refaçou’ in Viollet le Due, Ancien Théâtre français, Paris, Jannet, 1854 en v., in -16o., d. VIII, 1856 (p. 5-225).
Le Modelle de la Stuartide en l'honneur de la très illustre Maison des Stuarts ... par Daniel d' Anchères, Sieur de Schelandre (ms. in het British Museum, 16 E XXXIII, gedeeltelijk uitgegeven door G. Cohen in Ecrivains, p. 709-711, facsimile XI en XII; het ms. is misschien autographie; Les deux premiers livres de ta Stuartide en l'honneur de la très illustre Maison des Stuarts, dediés au Serenissime Roy de la Grande Bretagne par Jean de Schelandre, Sr. de Soumazennes en Verdunois, Paris, Fleury Bourriquant, 1611, 1 vol. in -16o.
Trois premiers de sept lableaux de Pénitence tirés de la Saincte Escripture, dediés au Roy de la Grande Bretagne par Daniel d'Anchères, gentilhomme Verdunois. Imprimés à Paris, 1609, in 16o.; de gecalligrafeerde titel op t. XIV van het gen. werk van G. Cohen.
Ch. Asselineau, Notice sur Jean de Schelandre, poète verdunois, 1585-1635, 2e ed., Alençon, 1856, in 8o. waar men de aanteekeningen vindt van G. Colletet, Vie des poëtes français, waarvan het Ms. in 1871 te loor ging (cf. Manuel bibliographique de la littérature française moderne van G. Lanson, nieuwe ed. 1914, in 8o. Nr. 1909). Gustave Cohen, Ecrivains français en Hollande dans la première moitié du XVIIe siècle, Paris, Ed. Champion, 1920, in 8o., Livre I: Régiments français au service des Etats: Un poète soldat, Jean de Schelandre, gentilhomme Verdunois (pp. 13-137) en Pièces Justificatives (pp. 693-711); Id. Notes généaligiques et documents inédits sur le poète Jean de Schelandre et sa famille, in Revue d' Histoire Littéraire de la France, 1921.
Gustave Cohen |
|