[Rij, Gerard du]
RIJ (Gerard du), geb. te Gouda 17 Sept. 1749, overl. te Voorburg 10 Oct. 1819, was de zoon van Abraham du Rij de Champdoré (geb. te Leiden 4 Nov. 1696, overl. aldaar 30 Nov. 1758), rector aan de latijnsche school, eerst te Gorinchem, daarna, sinds 6 Aug. 1741, te Gouda, en van Jacomine de la Rue, geb. te Rotterdam 23 Oct. 1713, overl. te 's Gravenhage 21 Febr. 1775. De vader van Abraham, Samuel du Rij de Champdoré, geb. te Parijs en overl. te Leiden 3 Nov. 1729, was de eerste van zijn geslacht, die zich hier te lande vestigde; hij had bij zijne vrouw, Maria Savary, vijf kinderen, die allen in Leiden geboren zijn.
Gerard, de eerste van zijn geslacht, die den naam alleen van ‘du Rij’ heeft aangenomen, trad in Aug. 1767 in dienst als cadet bij het regiment cavalerie van Famars, ging in Jan. 1771 als zoodanig over bij het eskadron Gardes du corps van den prins van Oranje, waarbij hij in Maart 1772 sous-brigadier met rang van cornet werd. In Juli 1777 overgeplaatst als adjudant met rang van luitenant bij de Gardes Holland, werd hij sous-lieutenant met rang van 1en luitenant in Jan. 1785, en 1e luitenant met rang van ritmeester in Juli 1785. Tijdens de geschillen van de provincie Holland met den Stadhouder was hij van 27 Sept. 1786 tot 2 Oct. 1787 adjudant-generaal bij generaal van Rijssel, aan wien door de Staten van Holland het commando was opgedragen in het cordon tusschen de Maas en de Zuiderzee. Dit zal wel de reden geweest zijn, waarom hij in Dec. 1787 met honorabele demissie den dienst verliet. Hij vestigde zich daarop in Oostenrijksch Vlaanderen, waar zijne eerste vrouw Agatha Hoynck van Papendrecht, 14 Nov. 1793, te Buren overleed.
Toen de Stadhouder in 1795 het land had verlaten en de Bataafsche Republiek die van de Vereenigde Provinciën had vervangen, komt du Rij zich weder aanmelden en wordt hem met den rang van kolonel het commando over het 1e regiment cavalerie opgedragen. Hij deed zich spoedig kennen als een chef, die juist in een tijd, waarin nieuwe grondslagen moesten worden gelegd, goed op zijn plaats was, kwam met klem voor de belangen zijner minderen op, en werd in eene door generaal Daendels onder dagteekening van 6 Jan. 1796 aan het Comité te lande ingediende ‘Memorie wegens het opstellen der verscheidene reglementen voor de armee van den Staat’ aanbevolen, om generaal van Zuylen van Nijevelt behulpzaam te zijn in de samenstelling van een exercitie-reglement voor de cavalerie. In Juni 1796 was hij ingedeeld bij de bataafsche afdeeling, die onder Daendels naar Dusseldorf trok; in 1797 was hij geëmbarkeerd bij Texel, om met Hoche eene landing in Ierland te ondernemen (die niet tot uitvoering kwam), in 1799 was hij met het bataafsche leger en het fransche hulpkorps te velde in Noord-Holland, om de Engelschen en Russen terug te drijven.
Na den 18en Juli 1803 tot generaal-majoor te zijn bevorderd, voerde hij in Dec. 1805 het bevel over een der bataafsche brigades, die deel moesten uitmaken van het noorder leger, onder den Connétable van Frankrijk, prins Lodewijk Napoleon, die zijn hoofdkwartier te Nijmegen had, doch na den vrede van Presburg dit leger