[Roode, Michiel de]
ROODE (Michiel de), geb. Amsterdam en in de Luthersche kerk aldaar ged. 20 Febr. 1685; ald. ongehuwd overleden 12 Jan. 1771 en in een eigen graf begraven; zoon van Michiel Jansz. en van Anna Somma, Pietersdr. Hij was, evenals zijn vader, makelaar. In het naamregister der makelaars te Amsterdam werd zijn naam ingeschreven 17 Mei 1714. Van zijn ‘zakenleven’ is ons verder niets bekend, doch hij moet goede zaken gemaakt hebben en flink gefortuneerd zijn geweest, om zich de uitgaven te kunnen veroorlooven, waartoe zijn kunstliefde hem dreef. Hij was ‘een door zijn edelmoedigheid nooit genoeg volprezen kunstmeçeen’, die ‘met het volste recht in de werken der voornaemste Poëten van zijnen tijd, met bijzondere achting gemeld wordt.’ Een groot deel van zijn aanzienlijk vermogen besteedde hij aan het verzamelen van schilderstukken, boeken en andere kostbaarheden. In 1732 werd hij door aankoop eigenaar van het Pan Poëticon Batavum, een verzameling van geschilderde portretten door Arnoud van Halen aangelegd. Hij liet in deze collectie enkele portretten door betere vervangen en deed verder door verscheidene kunstschilders, maar voornamelijk door den portrettist Jan Maurits Quinckhart, de portretten schilderen van de meeste der toenmalige Nederlandsche dichters. Als dankbetuiging voor deze eer, schreven die dichters vaak een lofdicht in het ‘Stamboek’, door de Roode aangelegd. Dit stamboek is in 1773 uitgegeven door het Leidsche Genootschap: ‘Kunst wordt door Arbeid verkregen’. Hierin vinden wij lofdichten op de Roode en zijn kunstkabinet o.a. van S. Feitema, Arn. Hoogvliet, Jan de Marre, Ph. Zweerts, Dirk Smits en Frans Greenwood. Na zijn dood kwam de
portrettenverzameling onder den hamer op de verkooping, die 29 Maart 1771 op de Heerengracht bij de Leliegracht ten huize van den overledene gehouden werd en kwam toen in handen van Arnoud de Jongh, die ze in 1772 overdeed aan bovengenoemd Leidsch kunstgenootschap.
De Roode was naar het getuigenis van Corver een kundig liefhebber der tooneelkunst en een boezemvriend van den tooneelspeler Jan Punt. Hij was ‘een van die gestrenge tooneelrechters aan welke te voldoen een speeler zich tot eene eer mocht reekenen’ (Tooneelaant. 40, noot). In het Pan Poëticon werd in 1734 ook het portret geplaatst