is onzeker; hij schijnt doctor in de rechtswetenschap te zijn geweest. In ieder geval trad hij in dienst van graaf Jan den Oude van Nassau. Met dezen, die in 1578 tot stadhouder van Gelderland was benoemd, keerde hij als secretaris naar Nederland terug. Toen graaf Jan evenwel in Aug. 1580 naar Nassau terugkeerde, bleef van Reyd in Gelderland. Hij werd benoemd tot burgemeester van Arnhem, werd als zoodanig naar de Staten-Generaal afgevaardigd en deed bij verschillende gelegenheden goede diensten als zoodanig. In 1584 werd hij door Willem Lodewijk, juist tot stadhouder van Friesland benoemd, aangesteld tot zijn raad. Hij stond tot dezen vorst en daardoor ook tot Maurits in nauwe betrekking. Daarnaast bleef hij ook de Geldersche betrekkingen aanhouden en zat ook voor Gelderland in de Staten-Generaal.
Zoowel in Gelderland als in Friesland had hij zorgvuldig de belangrijke gebeurtenissen aangeteekend en belangrijke staatsstukken onder de oogen gehad. Persoonlijk was hij bovendien nauw bij tal van belangrijke gebeurtenissen betrokken. Zoo kon hij de geschiedenis van zijn tijd beschrijven. Eerst geruimen tijd na zijn dood gaven zijn neven Johan en Frederik van der Sande uit zijn Historie der Nederlantscher oorlogen begin ende voortganck tot den jare 1601 (Arnhem 1626, 40; 2e dr. Arnhem 1633, fol.; 3e dr. ‘ende hier is nu bijgevoeght 't vervolgh van 1601 tot 1644’, Amsterdam 1644, 2 dln. 1 bd. fol.; voor de verdere vervolgen zie op Johan van der Sande). Het werk van van Reyd werd door Dionysius Vossius in het Latijn vertaald onder den titel: Belgarum aliarumque gentium annales auctore Everardo Reidono Dionysio Vossio interprete (Leiden 1633, fol.)
Het werk van van Reyd loopt van 1566 tot 1601. Maar de periode vóór 1583 is kort behandeld; daarna wordt hij veel uitvoeriger en legt daarbij den nadruk op de gebeurtenissen, die hij zelf heeft beleefd en van betrouwbare getuigen had gehoord. In zijn voorrede zegt hij: ‘Vele scribenten soecken den roem van onpartijdicheyt, ende nochtans is de penne qualick also te matigen, dat niet die genegenheydt ergens blijcke; daerom verclaere ick vrijmoedich, met raet ende daet steeds die parti van de religie ende vrijheydt, maer met de pen die der waerheydt gevolgt te hebben, verswijgende noch der vijanden deughden noch der vrienden gebreecken’. Zoo is zijn werk inderdaad onpartijdig, voor zoover dat in zulk een eeuw van hevigen strijd mogelijk was. Zijn hoek behoort tot de beste geschiedwerken, die wij over onzen opstand hebben; nog steeds is het van groote waarde. Zijn stijl is beter dan die van zijn meeste collega's. Het spreekt van zelf, dat vooral de gebeurtenissen in Gelderland en Friesland zijn aandacht hebben, hij kent dat bezwaar en spoort dan ook in de voorrede anderen aan zijn voorbeeld voor de andere provinciën te volgen.
Prenten door J. Müller, onbekende.
Zie: de Wind, Bibl. der Ned. geschiedk. 287 vlg.; van Harn, Iets over Everardus Reidanus (Gorinchem 1852); Blok, Gesch. v.h. Ned. Volk, 2e dr. II, 672, en in het algemeen de litteratuur over den opstand.
Brugmans