de uren in dit gelukkig gezin doorgebracht wel nimmer zullen vergeten. Zijn doorn in het vleesch was zijn asthmalijden, het maakte Zondag 23 Febr. (niet 25, zooals Gooszen Levensb. Letterk. 1903/04 206) 1902 een einde aan dit vruchtbaar leven. Donderdag 27 hebben wij hem de laatste eer bewezen.
Met recht roemt Feith (Gron. Volksalmanak 1903, 32) zijne kennis van het kloosterleven, meteen was hij thuis in de algemeene geschiedenis des christendoms in ons vaderland. Lange jaren predikant in kleine gemeenten, had hij, schoon getrouw zijn ambt waarnemend, tijd tot studie te over. De lijst zijner geschriften vindt men in het reeds genoemde levensbericht door Gooszen. Op het gebied van de kloostergeschiedenis gaf hij studiën over Ruweklooster (Fr. volksalm. 1882), Steenkerk (Fr. volksalm. 1890), de abdij Essen (Gron. volksalm. 1890), Sibkeloo (Histor. avonden I, 1896), Legenden en mirakelen uit de kloosters der Friesche Ommelanden (Gron. volksalm. 1903). De Cisterciënsers vooral hadden zijn hart, in hun klooster Klaarkamp was hij ‘als kind aan huis.’ Wat hem boeide was hun innerlijk leven, hun geestesgesteldheid, en terecht heeft hij gewaarschuwd tegen de kortzichtigheid, die aan de legendaria der kloosters historische waarde ontzegt (Gron. volksalm. 1903, 33 vlg.). Ik bewaar een langen brief van Reitsma, waarin hij mij over het karakter van den Dialogus Mirac. schrijft, bezig als hij toen, Febr. 1897, was aan de bestudeering van het geestelijk leven in de 12e en 13e eeuw, waarover hij in Dec. van dat jaar in de Mij. der Ned. Letterk. spreken zou.
Van het wijder gebied onzer vaderlandsche kerkgeschiedenis verdienen, na zijn Franciscus Junius (zie boven), de volgende werken van zijn hand te worden genoemd. Van Gellius Snecanus, den hervormer van Leeuwarden, vond hij verloren gewaande geschriften en schreef toen over hem in Studiën en Bijdragen van Moll en de Hoop Scheffer III, 26-74. Van datzelfde jaar 1876 dagteekent Honderd jaren uit de geschiedenis der hervorming en der hervormde kerk in Friesland, uitgegeven door het Friesch Genootschap. Reitsma's leermeester Diest Lorgion was hem op dit gebied vóórgegaan, maar het gebruik van tot nu toe verwaarloosd materiaal, crimineele sententiën, het archief-Gabbema, synodale acta, pamfletten rechtvaardigde eene nieuwe bewerking der stof. Begonnen bij de eerste regeeringsjaren van Karel V, loopt het verhaal geleidelijk en methodisch tot aan de Dordtsche Synode, daarna komt na ‘den zwaren storm nog slechts theologisch gekibbel.’ In zulk eene betiteling hooren wij reeds die ietwat nuchter-ironische beoordeeling van gebeurtenissen, die ons ook later treffen zal. Van 1888 is Oostergoo, register van geestelijke opkomsten van Oostergoo 1580/81, met aanteekeningen, die van groote kennis getuigen. Op blz. 215-260 geeft R. een manuscript uit over de kerkelijke omwenteling van 1580 met eene voortreffelijke inieiding. Na de locale geschiedschrijving de algemeene: in 1893 gaf hij zijne Geschiedenis van de hervorming en de hervormde kerk der Nederlanden. Het is een leerboek, dat in kort gehouden paragrafen het verhaal geeft, in aanteekeningen bijzonderheden en bronnen. Na eene afdeeling over ketterijen en godsdienstige bewegingen in de middeleeuwen, volgen de perioden, opkomst
tot 1568, vestiging tot 1619, heerschende kerk tot 1795, overgang tot 1815, negentiende eeuw met de ‘doleantie’