te Koog a/d. Zaan, 14 April 1748 te Leeuwarden. Hier ging de roep van groote welsprekendheid van hem uit en deze, maar vooral ook de goede gunst van de prinses-weduwe Maria Louisa, deden hem in aanmerking komen voor de vacature, in de faculteit te Franeker ontstaan door het vertrek van Aeg. Gillissen (IV 656) naar Leiden. Om zijne wetenschappelijke verdiensten kon hij er althans geen aanspraak op maken. Uit zijne Leeuwarder dagen hebben wij van hem preeken, waarvan ééne, bij de inwijding der nieuwe kerk van Oldeboorn, 1753, een naschrift heeft over de geschiedenis van dat dorp; voorts bruiloftszangen. Intusschen bedenke men, dat de theol. hoogleeraren ook academiepredikers waren en dat noch Venema (II 1485) noch S.H. Manger, hoe uitstekend ook als geleerden, door welsprekendheid uitblonken. Zoo benoemden curatoren 4 Maart 1765 Ratelbant op ƒ 1000 en ƒ 200 als academieprediker. Hij had te Leeuwarden nog juist den tijd om zijne rechtzinnigheid te toonen in de zaak van Theod. de Cock, die, in Febr. te Leeuwarden preekend, aanstoot had gegeven door o.m. te zeggen, dat de christelijke liefde verdraagzaamheid wilde en dat God allen tot zaligheid riep. 16 Juni 1765 deed R. toen zijne intrede als academieprediker te Franeker, 18 Juni volgde het doctoraat honoris causa, 6 Jan. 1767 eerst inaugureerde hij als hoogleeraar, sprekend De pietate christiana theologo prorsus necessaria, rede door C. Jongsma in het Nederlandsch vertaald. Bij deze gelegenheid verscheen ook een bundel met latijnsche en nederlandsche lofdichten door leeuwarder vereerders, Pieriae frondes laeti monumenta triumphi honoribus et meritis J. Ratelbant consecratae, Fran. 1767. Bij de meerderjarigheid van Willem V had hij reeds eene leerrede uitsproken
Salomons droom verklaart, in 1766 te Franeker uitgegeven. In 1788 sprak hij als rector De librorum apocryphorum ut vocant lectione et excussione, omnibus christianis utili et necessaria. In 1771 verscheen van hem eene Synopsis analytica theologiae christianae naar Joh. à Marck's Medulla theologiae christianae 1690, uittreksel, waarvan het reeds twee jaar na zijnen dood heette, dat ‘het niemand meer te stade kwam’. Van zijne colleges zegt een ooggetuige dat ze ‘altijd in de war liepen’. Het is begrijpelijk, dat, toen hij in 1791 zijn emeritaat vroeg, curatoren zeiden, dat door de inwilliging van dat verzoek de hoogeschool weinig schade zou lijden. Echter brachten zij hulde aan zijne braafheid. Zoo is Ratelbant als de belichaming van het verval der eenmaal roemruchte hoogeschool, die de stormen van 1795 tegemoet ging.
Zijn portret door een onbekende. Stadhuis Franeker.
Zie: Boeles, Frieslands Hoogeschool II, 550-554; Sepp, Joh. Stinstra II, 44 vlg.; Tegenw. Staat van Friesland 1788, III, 474 vlg.; L. Knappert, Gesch. N.H.K. II, 92 vlg.; S. Cuperus, Kerkel. leven in Friesl. I, 211.
L. Knappert