Op zijn sterfbed heeft Gerrit de Groote (gest. 20 Aug. 1384) aan zijne leerlingen bevolen een klooster te stichten en Florens Radewijns als opvolger te erkennen. Laatstgenoemde is toen het hoofd geworden van de Broederschap, ja van de gansche devote beweging; en dat bleef hij tot het einde zijns levens: op geen beteren Eliza had ooit de Elia-mantel van den meester kunnen vallen. Ingevolge de opdracht van den overledene hebben de Groote's volgelingen te Windesheim een klooster gebouwd, dat door Hendrik Klingebijl, Hendrik van Wilsem en anderen tot aanzijn is gekomen. Radewijns heeft hen met raad en daad bijgestaan en aan de inkleeding der eerste bewoners op 17 Oct. 1387 een werkzaam deel genomen. Toen ten jare 1398 de pest in Overijsel zóó hevig woedde dat de Broeders van Heer-Florenshuis genoodzaakt waren uit te wijken, gingen velen - ook Radewijns - naar Amersfoort, bleven daar geruimen tijd, deden er het hunne tot uitbreiding van de ‘devotie’ en onderhielden met de te Deventer achtergeblevenen een drukke briefwisseling. Kort na terugkomst uit Amersfoort werd Radewijns met zijn zwak gestel ernstig ziek, herstelde, doch werd wederom ziek; in het voorjaar van 1400 kwam hij te overlijden. ‘Doe men desen heiligen man te grave droech’ - deelt een der bronnen ons mede -, ‘soe was daer een guet eerbaer borgher, die sechde uyt devocien ende reverencien die hij tot hem hadde: Of sante Lebuinus een heilige is dat en weet ic niet (mer hij gelovedes); mer waerlike weet ic dat dese man een heilich confessoer Godes is’. - Enkele van Radewijns' geschriften zijn bewaard gebleven.
Zie: J.H. Gerretsen, Florentius Radewijns (Nijmegen 1891; acad. proefschr.), waar blz. 51-62 omtrent de stichting der Broederschap een van de traditie afwijkende voorstelling wordt gegeven en waar blz. 43-47 de bronnen opgegeven worden. Aan te vullen met de literatuur in de twee deelen Bibliographie (Leid. 1888 en 1910) en de twee deelen Repertorium (Leid. 1907 en 1913) van Louis D. Petit. - Voor de geschriften van Radewijns komen in aanmerking: W. Moll, Kerkgesch. v. Ned. vóór de Hervorming, II, st. 2 (Arnh. 1867), 362 volg.; Gerretsen, a.w. 93-121; D.J.M. Wüstenhoff, Florentii parvum et simplex exercitium (Arch. v. Ned. kerkgesch. V (1895), 89-105). - Met betrekking tot Heer-Florenshuis raadplege men: J.G.R. Acquoy, Het klooster te Windesheim en zijn invloed, 3 dln. (Utr. 1875-1880), passim; W.J. Kühler, Joh. Brinckerinck en zijn klooster te Diepenveen (Rotterd. 1908), passim; M. Schoengen, Jacobus Traiecti atias de Voecht, Narratio de inchoat. domus clericorum in Zwollis (Amsterd. 1908), in voce; mej. M.E. Kronenberg, De bibliotheek van het Heer- Florenshuis te Deventer [Ned. arch. v. kerkgesch., N.S., IX ('s Gravenh. 1912), 150-164, 252-300]; en t.a.p. 313-322 onder denzelfden titel een artikel van A. Hulshof. De vraag of Florentius Rodiginus, rector der (kapittel)school te Deventer, dezelfde persoon is geweest als Florens Radewijns wordt bevestigend beantwoord door Acquoy, Het klooster te Windesheim, I (Utr. 1875), 44 aant. 7; ontkennend door Gerretsen, a.w. 69 volg.
Brinkerink