van leeraar bij de Doopsgezinden te Tjallebert, bij Heerenveen, en in 1850 dat te Veendam. Eerst in laatstgenoemde plaats heeft hij zich tot zijn volle kracht ontwikkeld: hij werd er de ‘intellectueele pionier der Groninger veenKoloniën.’ Niet alleen als godsdienstleeraar, ook als lid en voorzitter van de commissies van lager en middelbaar onderwijs, als dagbladschrijver en in vele andere betrekkingen was hij hier meer dan 30 jaren nuttig werkzaam. Verbazend veel is het wat hij er door woord en daad heeft tot stand gebracht.
In 1882 vroeg de 65-jarige predikant zijn emeritaat, om zich te gaan vestigen eerst te Amsterdam, later te Lisse (1889) en te Voorburg (1895). Inmiddels was W.P. in 1847 gehuwd met Hendrika Rensina Klijnsma, dochter van een majoor der genie te Arnhem. Acht kinderen werden uit dat huwelijk geboren. Vier der zonen mocht de vader nog bij zijn leven tot arts bevorderd zien; twee der dochters wijdden zich aan het onderwijs. Helaas ontvielen hem kort vóór zijn dood zijn oudste zoon Jacob (zie beneden) en zijn jongste Antony, arts te Sleen.
Meer dan eens werd Winkler Prins tijdens zijn verblijf te Veendam aangezocht om als lid der Tweede Kamer Stat.-Gen. op te treden. In 1864 als zoodanig gekozen (voor 't district Winschoten), bedankte hij daarvoor. In de politiek was hij een warm voorstander van de leer van Thorbecke, die hij zelfs in een paar brochures verdedigd heeft. De oprichting der hoogere burgerschool te Veendam was voor een goed deel zijn werk. Druk bewoog hij zich op 't gebied der journalistiek. Achtereenvolgens was hij lid der redactie van de Prov. Friesche en de Veendammer Courant; bovendien schreef hij hoofdartikelen in de Groninger, de Twentsche en Delftsche couranten. Tien jaar lang redigeerde hij het Practisch Volksboek (1861-71), gelijk later het door zijn zoon Jacob opgerichte tijdschrift De Leeswijzer. Ook de Vragen van den dag werden een tijdlang door hem geredigeerd, in samenwerking met Dr. H. Blink. Voorts leverde hij bijdragen in de Gids, de Economist, Nederland, de Portefeuille en andere tijdschriften zoomede in verschillende almanakken en jaarboekjes van dien tijd. Zijn hoofdwerk is de reuzencompilatie, neergelegd in de Geïllustreerde Encyclopaedie (16 dln., 1869-82), waarvan hij op 70-jarigen leeftijd te Amsterdam zelf den tweeden druk (1884-88) voltooien mocht (de 3de dr. van dit werk verscheen in 1905-12; de 4de van 1914-; de beide laatste onder hoofdredactie van Henri Zondervan).
Buitengewoon talrijk zijn verder de afzonderlijke uitgegeven werken van W.P.: geschriften op 't gebied van aardrijkskunde, natuurkunde, maatschappelijk bedrijf, staat, school en kerk, letteren en poëzie. Vooral gedurende zijn verblijf te Veendam heeft hij verbazend veel geschreven. Hij deed dit zoowel uit liefde voor de wetenschap en voor de maatschappij waarin hij zich bewoog, als ten behoeve van de opvoeding zijner kinderen.
Een volledig overzicht zijner geschriften vindt men in de Bibliografie achter het eerste der onderstaande levensberichten geplaatst. Hier noemen wij slechts het volgende. Uit zijn vroegere periode: De droom. Een gedicht (1837); Durwig, de laatste bard. Een gedicht in den trant van Ossian (1838); Het steekspel op het Huis Te Duyn. Een dichterlijk verhaal, opgedragen aan den bovengenoemden vriendenkring te Amsterdam ‘N.E.K.’ (1839); Hansje, of het bruidsgeschenk. Idylle naar Eberhardt (1840); Braga. Eerste