te Utrecht, die geschiedde bij Kon. Besluit van 27 Juli 1879.
Den 26. September d.a.v. aanvaardde hij zijn ambt met een rede over Het bestaan, de ontwikkeling en de tegenwoordige toestand van het Nederlandsche strafrecht (Utrecht 1879). Hij doet zich daarin kennen als een der krachtige voorstanders van de nieuwe beginselen op het gebied van het strafrecht en van het mede door hem ontworpen, in 1886 ingevoerd nieuwe wetboek van strafrecht. Dat blijkt ook uit zijn Leiddraad bij de voorlezingen over strafrecht en strafvordering I ('s Grav. 1890; dl. II is niet verschenen), en uit zijn verschillende redevoeringen: Strafrecht en strafrechtspraktijk voor de Fransche revolutie, redevoering .... gehouden in het Prov. Utr. Gen. ('s Grav. 1889); Redevoering over John Howard, gehouden in het Prov. Utr. Gen. (Utrecht 1893); Redevoering over de nieuwe richtingen in het strafrecht, door den rector magnificus der rijksuniversiteit te Utrecht uitgesproken (Utrecht 1894). Tegenover de tijdens zijn hoogleeraarschap opkomende nieuwe richting in de strafrechtswetenschap van Lombroso stond hij afwerend, al waardeerde hij de nieuwe gezichtspunten, die zij aanbood. Ter bevordering van de studie van het strafrecht onder vigueur van het nieuwe wetboek werd door hem met zijn collega's van der Hoeven, van Hamel en Domela Nieuwenhuis het Tijdschrift voor strafrecht opgericht, waarvan hij geregeld redacteur en trouw medewerker bleef. Ook in Themis verschenen geregeld bijdragen van zijn hand; in de Juristenvereeniging verdedigde hij meer dan eens grondige adviezen.
In den grond was Pols echter meer historicus dan criminalist; het lot heeft gewild, dat zijn ambtelijke loopbaan hem meer van zijn eigenlijke bestemming afvoerde dan hem daarbij bracht. Zonder zijn beteekenis als rechterlijk ambtenaar en als hoogleeraar in het strafrecht gering te achten, kan men veilig zeggen, dat de geschiedenis, vooral de rechtsgeschiedenis Pols' bijzondere liefde had. Op dat gebied vooral was hij een degelijk en grondig onderzoeker; de middeleeuwsche geschiedenis van Holland was het terrein, waarop hij bij voorkeur arbeidde. Reeds in 1871 publiceerde hij in Themis een opstel Over de samenstelling van de Lex Frisionum. Tegelijk doorzag Pols de noodzakelijkheid om de oude stadrechten en andere rechtsbronnen op betere wijze uit te geven dan in tijdschriften als Themis en Nieuwe Bijdragen voor rechtsgeleerdheid en wetgeving mogelijk was. Daarom heeft hij met J.A. Fruin en anderen krachtig samengewerkt om in den boezem van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap een nieuwe vereeniging te stichten; in 1879 werd dan ook de Vereeniging tot uitgave der bronnen van het oude vaderlandsche recht opgericht. Van het begin af tot zijn dood toe is Pols secretaris daarvan geweest; met Fruin en de Geer was hij lid der commissie van redactie.
Voor die vereeniging heeft Pols ook als uitgever zeer veel gedaan; hij was trouwens bijna twintig jaar de ziel van al haar werkzaamheden, haar drijvende kracht. Zeer veel kleine bronnenpublicatiën gaf hij in de Verslagen en Mededeelingen. Bovendien heeft hij drie bronnenpublicatiën van groote beteekenis voor de vereeniging tot stand gebracht. Met Fruin opende hij de werken der vereeniging door de uitgave van Jan Matthijssens Rechts-