Nadat de Prinsgezinden de kasteelen van Leeuwarden en Harlingen begin 1580 hadden bezet, werd ook dat van Stavoren opgeëischt door afgevaardigden van Gedeputeerde Staten van Friesland. Pipenpoy weigerde de overgave echter, daar hij geen lastgeving van zijn meester Rennenberg had ontvangen en daar aan diens verraderlijke plannen nog geen uitvoering was gegeven. Ook voor het aanbod van ƒ 3000 benevens behoud van zijne grietenij bezweek Pipenpoy niet. Alleen in opdracht van den Prins verklaarde hij het kasteel te willen uitleveren. Twee personen werden derhalve tot den Prins afgevaardigd, waarop deze aan de friesche Staten en aan Pipenpoy schreef. De laatste gaf daarna het kasteel over (18 Febr. 1580). Als vergoeding voor achterstallige soldij over den tijd van zijn drostambt en voor zijne aanspraken op de inkomsten uit zijne grietenij werd hem eene som ineens van ƒ 2500 en eene jaarlijksche uitkeering van ƒ 350 toegekend (1587). In hetzelfde jaar schijnt hij van zekeren Tjitse Douwes, die ook als kaper den vijand gediend heeft, in de kerk te Koudum overlast ondervonden te hebben. Er wordt opgegeven, dat hij gehuwd is geweest en dat hij kinderen heeft nagelaten, maar de namen van deze en van zijne vrouw worden niet vermeld.
Zie: Winsemius, Chronique van Vrieslant (Franek. 1622 XVIII, 626, 658); Schotanus, Beschryvinge ende Chronyck van Frieslandt (Franek. 1655) b. XVII 810, XXIII 884; Hooft, Ned. Historiën b. XVI; te Water, Verbond der Edelen (Middelb. 1753) III, 234-237, IV 451 vg.; Baerdt van Sminia, Nieuwe naamlijst van grietmannen (Leeuw. 1837); Trosee, Het verraad van George van Lalaing, heer van Rennenberg (den Bosch 1894).
Haak