tal vonnissen door Franciscus Sonnius, commissaris der pauselijke Heiligheid, gesubdelegeerde ter instantie van de Keizerlijke Majesteit over Holland, Zeeland, Vriesland, Gelderland etc. ‘in zake onses heiligen Christelijken geloove’ met zijn assessor Nicolaes Bartholomei, een procureur fiscaal, en den notaris J. Wesenhagen, gewezen tegen een aantal personen, die hunne kettersche dwalingen herriepen en tot gestrenge penitentiën werden veroordeeld. Daarin leest men dat ‘Barbara Gerritsdr. van Leyden, wesende een weesken ende gaende vuyten weeshuys ten XIen jaere haer leven arm ende desolaet wesende, is gecomen onder 't geselschappe der herdoopers, ende is duer huerluyden raet ende ingeven ten XIIIen jaere haers levens herdoopt, blyvende in die leeringe der herdoopers tot haeren XVIIen jaere toe, nae welcken XVIIen jaere is weder omme affgebroecken van deselve ketters ende ongelooff, gevende haer wederom gansselycken totten oprechten geloove ende kerkelyck gebruyck van ons moeder die heylige kerck, oick totten derden regule van Sinte Franciscus, doende die drie beloeften, als men in Sinte Franciscusorden doet’. Zij moest daarvan evenwel ‘schijn brengen’ en ‘doen ontdecken eenige kettersche vergaderingen oft scholen’. Zoo kwam zij 17 April 1555 te Utrecht voor den Commissaris ‘brengende mit haer seeckere brieven van recommandatiën der stede van Dordrecht met declaratie sgeens sij in derselver stede tot ontdeckinge der ketters ende voorderinge onses heyligen Christengeloofs gedaen hadde, gevende huer by wete ende consent des pastoirs,
deken ende Schout derselver stede van Dordrecht in 't geselschap der ketters aldaer wesende, niet sonder groote pericule haers lijffs, om 't ontdecken zekerlycken te doene, van welck geselschap duer 't verclaren ende ontdecken van haer nu gevangen sijn acht persoonen binnen Dordrecht voorsz. ende drie tot Bergen op Zoom ende nyette min meer andere heymelijcken ontloopen.’
De zittingen der Inquisitie te Dordrecht duurden van 7 Juni tot 20 Juli 1555, maar de verzameling vonnissen betreffen slechts degenen die hunne ketterij afzwoeren. Toch kunnen wij wel aannemen, dat onder de personen die ‘nu gevangen zijn binnen Dordrecht’ Digna Pietersdr. behoorde. Er werd op verscheidene wijzen hard tegen haar geprocedeerd, ten einde haar van het geloove afvallig te maken. ‘Maar als men de zaak niet verder brengen kon, werd zij, na buiten pijn van ijzeren banden bekend te hebben, herdoopt te zijn geweest, en vergaderingen gehouden te hebben, tegen het geloof, de heilige Sacramenten, andere diensten en ceremoniën der Heilige Kerk’, aan den wereldlijken rechter overgeleverd. Dit inquisitoriale vonnis werd uitgesproken ten stadhuize in presentie van Schout, Burgemeesteren, Thesauriers en ettelijke kanunniken des Capittels, en vele meer andere notabele personen, soo geestelijke als wereldlijke in grooten getale vergaderd zijnde.
Door de Schepenbank of Camere Juditiale werd Digna Pietersdr. 17 Nov. 1555 ontpoorterd, en veroordeeld om ‘in een sack gesteken en in 't water verdronken te worden’.
Dit vonnis werd haar bij monde van den schepen Wouter Barthoutsz. op Puttuxtoren, de toenmalige stadsgevangenis beteekend. Van Bracht deelt voorts mede, dat het niet zeker is, of alle schepenen met den schout wel in het vonnis bewilligd hebben, of dat Wouter Barthoutsz., die bij haar dood present was (?) de voornaamste aandrijver van dit werk geweest is. ‘Evenwel laat het zich aanzien, dat het meeste