Wat Pierson als staatsman betreft, zij inzonderheid gewezen op de door hem in zijn eerste ministerschap tot stand gebrachte belastinghervormingen (bedrijfs- en vermogensbelastingen), op de sociale wetten van het door hem geformeerde en voorgezeten ministerie (ongevallenverzekering, woning en gezondheidswetten) en op de organisatie (in 1897) op zijn aanstichting van de nederlandsche vrijhandelaren, in de vereeniging ‘Het vrije ruilverkeer’. Pierson's invloed op de indische politiek is mede van beteekenis geweest; zijn in 1877 als ‘Koloniale politiek’ gebundelde opstellen maakten hem tot een der baanbrekers der door Fransen van de Putte ingeluide ‘ethische politiek’; tot zijn dood was hij voorzitter van het Indisch Genootschap, tot kort daarvoor president-curator der in 1907 door hem geopende Indische Bestuursacademie; meer dan belangrijken indirecten invloed, door woord en geschrift, heeft hij evenwel op onze koloniale politiek niet uitgeoefend.
Zijn wetenschappelijke verdiensten (ook buitenslands, o.m. door engelsche en italiaansche vertalingen van zijn hoofdwerken erkend) liggen geheel op economisch (en statistisch) terrein. Veel heeft de ontwikkeling der statistiek in Nederland, meer nog de beoefening hier te lande van de wetenschap der staathuishoudkunde aan hem te danken.
In 1892 en 1899 bevorderde hij, als minister, de instelling achtereenvolgens van de Centrale Commissie en die van het Centraal bureau voor de Statistiek; vóór dien was hij, sinds 1859, lid en later vele jaren bestuurslid en voorzitter van de (particuliere) Vereeniging voor de Statistiek geweest, sinds 1885 lid van het Institut International de Statistique; na zijn ministerschap was hij lid en (na Mr. Kerdijk's dood) voorzitter van de Centrale Commissie.
Van zijn economische geschriften is het voornaamste het ‘Leerboek der Staathuishoudkunde’ (in twee deelen), waarvan na zijn dood, een derde, wat de feitelijke gegevens betreft bijgewerkte, druk bezorgd werd door prof. Dr. C.A. Verrijn Stuart, die eveneens het meerendeel zijner in verschillende tijdschriften verschenen artikelen (met een enkel posthuum stuk) in zes deelen ‘Verspreide Geschriften’ bijeenbracht. Van ouderen datum dan het Leerboek zijn de ‘Grondbeginselen der Staathuishoudkunde’, het eerst (in 1875 en 1876) in twee deeltjes verschenen, later tot één deel ingekort en waarvan hijzelf den laatsten (vijfden), aanzienlijk omgewerkten druk (van 1905) nog heeft bezorgd, inzonderheid bestemd voor het middelbaar onderwijs, waarbij Pierson korten tijd werkzaam was geweest (in 1864, het jaar, waarin hij ook de middelbare akte staathuishoudkunde haalde, werd hij nl. benoemd tot leeraar aan de Handelsschool te Amsterdam).
Als schrijver over onderwerpen van munten bankwezen is Pierson hier te lande niet geevenaard. Practische kennis en ervaring paarde hij hier aan scherp theoretisch inzicht, met name voortbouwende op de grondslagen van Ricardo en W.C. Mees.
Het nauwst verwant gevoelde hij zich aan die moderne voortzetting der klassieke economie, welke, mede als reactie op de voornamelijk in Duitschland gebloeid hebbende inductivistische ‘historische school’, in de laatste decenniën der negentiende eeuw in verschillende landen (niet het minst in Oostenrijk) de deductie in het economisch denken weder op den voorgrond heeft gebracht. Eenzijdig deductivist was Pierson even-