[Petit, Elisabeth le]
PETIT (Elisabeth le) was de dochter van Mr. Jacob le Petit, bewindhebber der O.I. Compagnie ter Kamer te Amsterdam. Zij was geboren te Utrecht, en trouwde aldaar (volgens attestatie van Dordrecht 17 Oct. 1654) met Cornelis van Overstege heeren Willemsz., watergraaf van den Nederwaard te Dordrecht, weduwnaar van Johanna Cools. Zij was, blijkens haar grafschrift op Carolus Rijckewaert, van Remonstrantsche gevoelens. In den bundel gedichten van haar echtgenoot: Poezy, wereldlijk en Geestelijke, Dordr. 1661, komen verzen aan haar gericht voor, en wordt zij vereerd met namen als: Amstels son, mijn Schoone son, mijn Puik-idè vermogende Diaen enz. Verschillende Dordtsche dichters snaarden bij haar huwelijk de lier, als Joh. van Someren, Corns. de Beveren, C. Wttenbogaert, Karel van Nispen, Adr. van Nispen, Matth. Balen en Gos. van Duijn. Al deze gedichten komen ook in den genoemden bundel voor. Het huwelijk bleef kinderloos ‘Lijfsvruchten heeft haar nog den Hemel niet geschonken, zegt haar man. Zij werd te Dordrecht begraven 6 Juni 1661. Van Overstege hertrouwde reeds kort daarna, want in Oct. 1662 lieten hij en zijn derde vrouw Anna Zalswis een dochter Petra doopen.
Elisabeth le Petit beoefende, gelijk uit den dichtbundel bovengenoemd blijkt, de dichtkunst. Blz. 201-224 wordt ingenomen door de Geestelikke Gedigten van Elizabet le Petit, Huisvrouwe van Cornelis van Overstege.
Zie: Oud- Holl. 1907. 1e afl.
van Dalen