1808 en bij Koninklijk besluit van 19 d.a.v. werd de betrekking van 2en inspecteur in het 7e district opgeheven.
Van Ommeren ging bij de inlijving van ons land in het Fransche keizerrijk evenals zijne ambtgenooten in Franschen dienst over. Bij de organisatie van de in het korps der ‘ponts et chaussées’ opgenomen ambtenaren werd hij bij Keizerlijk decreet van 20 Febr. 1811 tot ‘ingénieur en chef’ benoemd en bij dat van 11 Mrt. d.a.v. in de 1e klasse gerangschikt. Hem werd de dienst in het departement Issel supérieur (Gelderland benoorden de Waal) opgedragen.
Na onze verlossing van het Fransche juk werd hij bij de 7e organisatie van den waterstaat bij Koninklijk besluit van 25 Dec. 1816 benoemd tot inspecteur in de 4e afdeeling, bestaande uit Groningen, Friesland, Drente, Overijsel en Gelderland. Hij bleef te Arnhem geplaatst. Deze afdeeling behoorde onder de noordelijke inspectie, van welke J. Blanken Jz. (deel I, kol. 357) inspecteurgeneraal was. Van Ommeren was zeer bevriend met Blanken. Wellicht ook dientengevolge en omdat zijn gestel nog zeer krachtig was, werd hij toen Blanken in 1826 zijn ontslag verzocht, gehandhaafd, niettegenstaande zijn 73-jarigen leeftijd. Ook na den Belgischen opstand liet men, ook omdat er weinig arbeid was daar de fondsen ontbraken, alles in statu quo, maar eindelijk, in Dec. 1833, deelde de minister van Doorn van Westcapelle aan van Ommeren mede, dat, daar bij de 80 jaren overschreden had, de tijd voor hem gekomen was om ontslag te vragen. Hij schreef terug, dat dit zijn dood zou zijn. De minister wachtte nog eenigen tijd en voordat het ontslag door den Koning geteekend was, overleed van Ommeren.
Hij huwde Adriana Engelen, geb. 1746, overl. 16 Febr. 1827.
Ramaer